Vertrouwen op Gods vaderlijke leiding.
Je een kijk op de wereld laten aanzeggen.
Om zo luisterend te leven.
Dat Gods plan door alles heen volvoert wordt
en dat Hij heel zijn schepping tot volmaaktheid zal leiden.

Inhoudsopgave
33ste zondag door het jaar B – 18 november 2012

In het evangelie van vandaag horen we Jezus vertellen dat Hij zal terugkomen op het einde der dagen en dat dit gebeuren gepaard zal gaan met veel chaos.
‘Wanneer en hoe’ dit zal plaats hebben is een vraag die de christenen al 2000 jaar bezig houdt.
En dat is allemaal verloren energie, want Jezus zegt duidelijk dat ‘niemand de dag noch het uur kent’.
In angst leven voor het einde van de wereld zoals we die kennen heeft evenmin zin.
We halen veel meer wijsheid uit andere woorden van Jezus, zoals ‘ Verheugt u want het Koninkrijk Gods is nabij’, en ‘ Wie in Mij gelooft heeft het eeuwig leven’ ( Joh. 6, 47 ). Niet: zal het eeuwig leven kennen, maar HEEFT het eeuwig leven.
Laten we bekijken wat dit voor ons betekent vandaag, aan de hand van een tekst van Pater Nathanaël Pujos. Hij vertelt over de eeuwigheid het volgende:

  • We hebben maar één leven
    De eeuwigheid staat voor de deur van ons leven, ieder uur van de dag, en klopt zachtjes. Wanneer we ze binnenlaten, begint het eeuwig leven voor ons.
    Het leven opdelen in een biologisch leven en een eeuwig leven heeft geen zin. Ons leven begint bij de conceptie, we ontvangen het bij ons doopsel, samen met de Heilige Geest die ons helpt ons leven te vervolmaken en te heiligen, en het wordt voltooid in de Hemel.
    We kunnen tijdens ons aardse leven God kennen door ‘geloof, hoop en liefde’, maar de grootste van de drie is de liefde. Want die blijft ook na de dood, wanneer we geen hoop of geloof meer nodig hebben, want nu “zien’ we God van aangezicht tot aangezicht.
    St Theresa van Lisieux vindt haar roeping als ze uitroept: ‘in zal in de Kerk de liefde zijn’. Ze weet dat ze deze roeping gewoon in de Hemel zal kunnen voortzetten.
  • Het eeuwig leven is al begonnen
    St Augustinus zegt: ‘Gij hebt ons geschapen voor U, Heer, en ons hart kent geen rust zolang het niet in U rust’….
    Pas in de Hemel zullen we ten volle leven met God, in God.
    Maar Jezus leert ons dat we, hier vandaag, al kunnen leven van Zijn Geest. Wanneer we door Gods Aanwezigheid worden gevuld, vinden we vrede. We léven al van de eeuwigheid.
  • De eeuwigheid duurt lang
    Hoe kunnen we het begrip ‘eeuwigheid’ vatten? Is het een opeenvolging van maanden, jaren, eeuwen, millennia…. Om te beginnen?
    Woody Allen zegt : ‘ De eeuwigheid duurt lang, vooral aan het einde!’
    Maar de eeuwigheid heeft niets te maken met de tijd. Het is moeilijk voor ons om te begrijpen wat het betekent te leven ‘buiten de tijd’.
    Gevangenen in hun cel, zieken in hun bed, ervaren de tijd als een voor zich uitstrekkende duur van pijn en verlatenheid….
    Van gelukkige mensen daarentegen zegt men dat ze geen geschiedenis hebben. Voor hen verloopt de tijd in het heden, want ze leven ten volle in dat heden, zonder te denken aan gisteren of morgen.
    Er bestaat dus een verband tussen ‘de tijd’ en ‘de liefde’.
    Het heden wordt bevrucht door een liefdevolle aanwezigheid.
    Wanneer het nu over de absolute Aanwezigheid van God gaat, dan wordt het heden ook hier absoluut door vervuld, dan leven we in de eeuwigheid.
    In het hiernamaals zullen we dus in een heden leven volledig gevuld van Gods aanwezigheid, en zullen we naar niets anders meer verlangen. We zullen leven in een eeuwig heden.
  • En hoe zit het dan met ons lichaam?
    Als we aan ons lichaam denken dan denken we aan ‘materie’, fysische en biologische wetten’, aan ‘ruimte en tijd’. Paulus spreekt van lichaam, ziel en geest. Deze drie dimensies van ons wezen zijn met elkaar verbonden.
    Vanaf het doopsel ontvangen we echter de Heilige Geest en beginnen we al aan onze tocht naar de verrijzenis. Na de dood zal de gedaanteverwisseling van dit geheel lichaam- ziel- en geest voltooid worden. Wat dit betekent weten we niet. Maar we weten wél dat Jezus na zijn verrijzenis ‘zichtbaar en tastbaar’ voor zijn leerlingen is verschenen. We moeten ons waarschijnlijk iets in die aard voorstellen. We zullen in elk geval dezelfde zijn en zullen elkaar dan ook herkennen, en dat is het voornaamste, niet?
  • Het vagevuur als een soort van tijdelijke verblinding
    Wanneer we sterven zullen we Christus ontmoeten.
    Pater Nathanaël vertelt ons dat we dan voor een keuze gesteld zullen worden. Of we ontvangen ons heil van Hem, óf we weigeren het.
    Wanneer we ons heil ontvangen, zullen velen onder ons nog niet voldoende gezuiverd zijn om in de volle aanwezigheid van God te vertoeven.
    In het verleden heeft men deze toestand ‘het vagevuur’ genoemd en stelde men dit voor als een soort van wachtkamer, waar men zijn zonden uitboet.
    Maar men moet het eerder vergelijken met de toestand van iemand die heel lang in de duisternis heeft vertoefd en dan plotseling in vol zonlicht terechtkomt. Zijn ogen zijn totaal verblind en doen pijn terwijl ze langzaam aan de sterkte van het zonlicht wennen. Deze staat zal min of meer lang duren, naargelang de graad van duisternis waarin hij heeft vertoefd.
    Daar gaat het over. We zullen een pijnlijke verblinding ervaren in heel ons wezen, en dit is noodzakelijk om ons te zuiveren en ons in staat te stellen ten volle te genieten van Gods Licht.

Want, zo staat geschreven in de Apocalyps:’ Er zal geen nacht meer zijn, want de Heer zal het Licht over hen lichten en zij zullen leven in eeuwigheid’.( Apoc. 22, 5 )

C. Gunzburg

32ste zondag door het jaar B – 10 november 2012

Het verhaal van Elia en de weduwe. In de Bijbel is de weduwe het beeld van de arme en verdrukte, de gestalte van hen die geen helper hebben en die daarom de allereersten zijn die God te hulp komt. Die weduwe die op het woord van de profeet eerst het broodje bakt voor hem en dat in een periode van grote droogte, deed me terugdenken aan iets wat wij thuis meemaakten in 1947 of 48. We woonden al een jaar in Antwerpen. Ons vader was onderwijzer en de lonen van het onderwijzend personeel kwamen niet geregeld door in die tijd. We waren toen met 6 kinderen thuis. Elke week kwam er een weduwe met een stootkar en met haar 6 kinderen door de straat. Ze verzamelde vodden om aan de kost te komen. Ons moeder gaf ze altijd wat geld.
Maar op een keer hoorde ze de stootkar aankomen (het was dan ook nog een straat met kasseien) . Ze stopte voor ons huis. Ons moeder ging dan in het geldschuifje en ze haalde een briefje van 20 BF. boven. Toen merkte ze dat dit het laatste geld was wat ze in huis had. Even aarzelde ze en dan gaf ze dat geld toch maar aan die weduwe met haar 6 kinderen.
De dag daarna zat er een briefomslag in onze brievenbus. Moeder haalde die er uit, opende de omslag en er zat 5000 BF. In. God laat zich wel helpen door mensen. We hebben die weldoenster later leren kennen. Zij en haar man waren welstellend, konden geen kinderen krijgen maar hadden onze ouders met hun 6 kinderen opgemerkt, gezien. Later hebben ze ons nog wel eens gesteund.
Paulus zegt: “Christus is voor God verschenen om onze zaak te behartigen. Ooit zal Hij weer verschijnen aan allen die naar Hem uitzien en hun verlossing brengen “.
Zouden wij ondertussen kunnen zien wie dichtbij en veraf in nood leven, en zo mogelijk Gods handen zijn?
In het Marcus-evangelie zegt Jezus: “pas op voor de schriftgeleerden” : kijk uit, zie wat er gebeurt, zie hoe ze zich gedragen. Christus zegt zelfs:” ze eten de huizen van de weduwen op” Dit doet me terugdenken aan het Evangelie van de rijke jongeling en de kameel. Om langs het kleinste poortje van Jerusalem in de stad te komen – dat poortje heet “ oog van de naald” – moet een kameel helemaal afgeladen worden en moet hij zich zelfs bukken om langs dat poortje de stad van de vrede binnen te gaan. Hij moet dus alles achterlaten. Zou het echt zo moeilijk zijn om alles wat we belangrijk vinden los te laten en dan een echte bevrijding te ervaren?
En hoe rijker een mens is, hoe moeilijker dat wordt. Het is tenslotte een hele opluchting als Jezus verder zegt: “ bij God is niets onmogelijk”.
En dan vestigt Jezus de aandacht van zijn leerlingen op die weduwe die twee muntjes in de offerkist werpt. Die muntjes waren de griekse geldstukjes van de laagste waarde. Dan zegt Jezus nog: “want allen gooiden er iets in van hun overvloed, maar zij gooide er van haar armoede alles in wat zij had, heel haar levensonderhoud”
Geregeld zegt Jezus aan zijn leerlingen dat ze moeten uitkijken, zien wat er gebeurt. We mogen ons echter ook niet blind staren op wat we zien en horen. Haast alle nieuws dat ons aangeboden wordt, is miserie. Ik denk dat het evenzeer belangrijk is om al het positieve te zien.
Ik denk nu aan mijn laatste bezinning en vroeg aan 17 jonge mensen hoe zij hun toekomst zien en dit mocht ik horen: één leerling ging verpleegkunde doen, twee wilden psychologie gaan studeren om mensen te kunnen helpen, één jongen wilde voor jongeren zorgen, één meisje voor oudere mensen, een ander meisje wilde vroedvrouw worden en alle anderen wilden zich ook wel inzetten, maar ze wisten nog niet hoe en voor wie. Is dit niet hoopgevend? En ondertussen mogen we geloven dat Christus onze zaak behartigt bij de Vader en dat bij Hem niets onmogelijk is.

Guido Van hove

Allerzielen – 2 november 2012 Bladeren, vallend in Gods handen

Wij mensen hebben een band met het verleden. Wij zijn geen mensen van één moment, ons leven komt ergens vandaan, en wij steken onze handen uit de mouwen om morgen te kunnen leven.
Ons verleden dragen wij in ons mee, wij zijn ook een beetje het product ervan, en daarom kunnen wij het ook niet loslaten. Dat geldt voor onszelf, maar ook voor de hele maatschappij.
Elke stad heeft wel enkele musea waar dat verleden te bekijken valt, en haast elk dorp heeft wel een heemkundige kring waar dat eigen verleden met de nodige zorg gekoesterd wordt.
Sommige mensen zijn echt gebeten verzamelaars, je kunt zo gek niet bedenken of er is wel iemand die er brood, in ziet om het te bewaren.
Maar ieder van ons heeft wel ergens een schuif, een kast of zelfs een kamer waar we ‘herinneringen’ in bewaren: dingen die we voor geen geld van de wereld zouden willen wegdoen. Sommige voorwerpen hebben geen echte waarde, en misschien hebben ze al wel enkele keren in handen genomen om ze weg te gooien, maar toch kregen we dat niet over ons hart en hebben ze we teruggelegd. Je weet maar nooit dat je er later spijt van zou krijgen.
Is het dan niet eigenaardig dat we hier in de kerk op een heel andere golflengte zitten ? Want in gebeden en lezingen hebben we het niet zozeer over het verleden, maar over de toekomst. Over de toekomst van onze doden: over het nieuwe leven dat ze binnengingen, over thuiskomen, over het koninkrijk dat hun wacht.
Statistieken vertellen ons dat heel wat mensen daar niet voor openstaan of dat ze minstens grote twijfels hebben. Bewijzen, zwart op wit, zijn er ook niet, maar onze geloofsgemeenschap vertrouwt op het woord van de Heer. De wetenschap kan ons hier geen antwoord geven: zij kan enkel leven en dood beschrjiven en verklaren, maar het zoeken naar de zin ervan ligt buiten haar domein. In geloof vinden wij dat het mysterie van leven en dood zijn nauw met elkaar verbonden zijn.
De betekenis van de dood kunnen wij wel kennen vanuit onze eigen ervaring bij de dood van een geliefde. Je hebt er allicht alles voor gedaan wat in je mogelijkheden lag: bij het ziekbed thuis of in de kliniek, je wou er zijn voor haar, voor hem. En je zou willen dat je het nog kon doen als je alsnog de kans ertoe kreeg
Die drang om er te zijn voor een geliefde leeft sterk in ons, zit diep in ons hart. Is het niet God zelf die dat mooie kleinood in ons hart heeft neergelegd? Is het misschien omdat Hijzelf er wil zijn voor ons, zoals Hij het aan Mozes zegde bij het brandende braambos? Is het niet omdat Hij ons in zijn handen houdt dat wij, die naar zijn beeld zijn geschapen, het op dezelfde manier aanpakken?
We zouden willen zijn wat Hij is: er zijn voor de geliefde. Vandaar ook de pijn omdat dat ons niet meer mogelijk is, omdat, geleidelijk of onverwacht, de banden zijn doorgesneden. En daaruit groeit bij ons de hoop, soms ook wel de zekerheid, dat Hij dat wel kan, het vertrouwen dat God op een voor ons onbegrijpelijke wijze onze liefde overneemt en voor hen zorgt.
Dat proberen wij ook uit te drukken door allerlei symbolen die wij gebruiken bij een afscheid, bij een ziekenzalving: een handdruk, een kruisje geven, zalven met olie, een handoplegging, een brandende kaars bij een foto.
Sommige van die symbolen kennen we ook van bij een doopsel: geboorte en dood zijn innig met elkaar verbonden. Kracht en licht voor een kind om het leven binnen te treden, kracht en licht voor de zieke om over te gaan naar een ander, nieuw en eeuwig leven.
Ook in de natuur herkennen wij in dit seizoen de kring van het leven: afstervende, vallende bladeren, beeld van ons eigen, stilaan loslaten van het leven. Maar we vertrouwen er op dat God die vallende levens met veel zorg en liefde in zijn zachte handen zal opvangen.

Bert Taymans

Allerheiligen – 1 november 2012

Elke zondag bidden wij de geloofsbelijdenis: ze bevat het essentiële van ons geloof. Ze gaat ver terug in de geschiedenis: tot in 325, op het concilie van Nicea werd ze vastgelegd. De scheuringen die later tot stand kwamen hebben dat credo behouden: vandaar dat ze de gemeenschappelijke basis is gebleven tussen katholieken, orthodoxen, Anglicanen en Protestanten.
Geloven is verder zien dan alleen maar wat enkel de ogen zien. Door het geloof heeft Abraham gehoor gegeven aan de roepstem van God: Hij ging op weg naar een land dat voor hem bestemd was, zonder te weten waarheen, en hij vertoefde als vreemdeling in dat land. Door haar geloof, zo vertelt de bijbel, heeft Sara, ofschoon haar tijd al lang voorbij was, toch vruchtbaarheid ontvangen.
Geloven is verder zien dan wat enkel onze ogen kunnen zien. Het is onzichtbare dingen zien, het is niet blijven terugkijken naar het land van oorsprong, noch blijven hangen in het land van de doortocht, maar wel blijven uitzien naar het land van de belofte.
In die geloofsbelijdenis vinden wij de schepping als een geschenk uit Gods hand, en het geloof in Vader, Zoon en Geest.
En bij de afsluiting zitten we meteen in het feest van vandaag: een kerk die universeel wil zijn en dus allen samenbrengt, de gemeenschap van de heiligen, de kans om te kunnen herpakken door de ruimte voor barmhartigheid en vergeving, de verrijzenis en de belofte van een leven daarna.
Schepper van hemel een aarde: ja, hemel en aarde, daar gaat het om. Geloven is een kwestie van hemel en aarde: de aarde als ons werkterrein, een gegeven opdracht, de hemel als de vervulling
Geloven in een leven over de dood heen: durven kijken naar de hemel, zonder de aarde te verwaarlozen. Schepping en menswording, verlossing en wederkomst, het vormt samen één geheel, alles is met elkaar verbonden.
Juist daarom kunnen wij spreken over de gemeenschap der heiligen: het gaat niet alleen om hen die ons zijn voorafgegaan, het gaat ook over onszelf, hier en nu, het gaat over een onderlinge verbondenheid. Wij geloven in een nieuw leven, wat het ook moge zijn, en dat het wat te maken heeft met ons leven op aarde: wij hebben dus een verantwoordelijkheid op te nemen voor onze aarde, voor de schepping.
En zo is er een band met al die heiligen: velen zijn erkend en hebben daardoor een plaats gekregen op de kalender. Mogelijk hebben we een voorkeur voor een of andere zalige of heilige: een Franciscus, of een Damiaan misschien, of een kleine Theresia of een van de Antoniussen: die van de verloren voorwerpen of die met zijn varken?
Maar er zijn er nog veel meer: gewone mensen die er eerlijk en oprecht werk van gemaakt hebben om Jezus te volgen, zonder dat ze daarom zalig of heilig verklaard zijn: heiligen allerhande, we zouden kunnen zeggen: heiligen zonder papieren!
Heel wat mensen die we gekend hebben en waarbij we misschien aanvoelden: dat zijn mooie mensen, die hebben dat ietsje meer dat ons niet onverschillig laat. Vaders en moeders voor wie niets te veel was in hun gezin, mensen die altijd klaar stonden om bij te springen, langdurig zieken met ontzettend veel geduld en bewonderenswaardige draagkracht, mannen en vrouwen die midden in hun beroep
indruk maakten, kinderen en volwassen verkeers- slachtoffers: geen enkele levenssituatie is daarbij uitgesloten, overal zijn er mensen te vinden die hun eigen leven een richting gegeven hebben omdat ze bij Jezus van Nazaret de inspiratie daartoe gevonden hadden.
Dat alles maakt van het feest van vandaag één groot familiefeest: met zijn allen samen voelen wij ons verbonden en beseffen wij dat God met ons iets voor heeft, dat wij geroepen en onderweg zijn naar iets dat nieuw zal zijn, en dat groter is dan wat onder onze ogen en ons gehoor en onze tastzin valt. Een toekomst die alleen God ons kan geven.

Bert Taymans

30ste zondag door het jaar B 28 oktober 2012

Deze passage uit het evangelie van vandaag heeft plaats tijdens de laatste doorreis van Jezus vanuit Galilea naar Jeruzalem waar Hij de kruisdood zal sterven. Het is de laatste rechte lijn van Jericho naar Jeruzalem. Het is ook een symbolische weg: Jericho, ligt onder de zeespiegel en staat voor een stad van verderf, en het is steil klimmen tot aan de poorten van Jeruzalem, symbool voor het hemelse Jeruzalem.
Tot driemaal to heeft Jezus onderweg een lijdensvoorspelling gemaakt, die telkens botste op ongeloof en onbegrip vanwege de apostelen en leerlingen. Zij blijven zich vastklampen aan het idee van een aards koninkrijk waar postjes voor hen gereserveerd zijn. Nochtans heeft Jezus hen duidelijk op de werkelijkheid gewezen: zij die hem volgen zullen het koninkrijk Gods binnentreden, maar van lijden en vervolging zullen ze niet gespaard blijven. Dit maakt de volgelingen ongerust en neerslachtig en verscherpt nog meer de eenzaamheid en verlatenheid die op Jezus drukt.
In schril contrast staat de houding van Bartimeüs. Bartimeüs is feitelijk de ‘modelvolgeling’ en het loont de moeite dit van naderbij te bekijken.
Zijn blindheid plaatst hem niet alleen in de duisternis maar ook aan de zelfkant van de maatschappij. Zijn eenzaamheid en lijden hebben hem gerijpt en hij ‘ziet’ wat de leerlingen nog niet kunnen zien: hij ‘weet’ dat Jezus de Messias is , en hij noemt hem dan ook ‘Zoon van David’. Hij beschouwt Jezus ook als zijn persoonlijke verlosser: ‘Heb medelijken met mij.’ Deze houding is de basis van het christelijk geloof.
Hij ‘verkondigt’( weer een kenmerk van de gelovige ) dit luidkeels, tot groot ongenoegen van de menigte, die zulke acclamatie zeker niet op prijs stelt en hem het zwijgen wilt opleggen.
Maar Jezus reageert onmiddellijk en richt zich tot de menigte en beveelt hen: ‘ roept hem eens hier’, waardoor hij ze dwingt van houding te veranderen tegenover de arme blinde.
Na zijn luidkeelse geloofsbelijdenis, voegt Bartimeüs de daad bij het woord. ‘Hij werpt zijn mantel af’ , zijn enig bezit, maar ook symbool van het oude leven van zonde en miserie, en ‘springt overeind en komt naar Jezus toe’, zonder aarzelen stapt hij naar het onbekende.
Na het bijna rituele dialoog ‘Wat wilt ge dat ik voor u doe?’ en ‘Heer, maak dat ik zien kan!’, en het even vertrouwde antwoord van Jezus: ‘Ga, uw geloof heeft u genezen’, ‘sluit Bartimeüs zich aan bij Hem op zijn tocht.’
Hij is nu een volwaardige volgeling van Jezus.
In Jeruzalem aangekomen, zal hij eerst met palmen zwaaien, daarna zal hij Hem van ver volgen op zijn lijdensweg en ergens in de menigte bij hem staan aan het kruis. En hij zal er ongetwijfeld ook bij geweest zijn als de leerlingen in Galilea de verrezen Heer hebben gezien. En hij zal nog luider het blijde nieuws verkondigd hebben ‘dat de poorten der hemelen voortaan wijd openstaan.’
De fundamenten van het christelijk geloof zijn : Jezus belijden als Zoon van God en als Verlosser, en het verkondigen van de blijde boodschap, namelijk dat als kinderen van de vader in de hemel worden ontvangen.
Als je met andere godsdiensten in contact komt, gaat er van alles rammelen, je stelt jezelf vragen, over jezelf, de manier waarop we geloven, over de fond van de zaak….
Dat overkwam me toen ik onlangs voor het eerst een Aziatisch land bezocht.
Ik neem jullie even mee naar Indonesië.
In Indonesië, dat overwegend islamitisch is, zijn alle godsdiensten officieel erkend. En wanneer het een groot religieus feest is in de ene godsdienst, bijvoorbeeld Pasen, dan komen de anders gelovige buren een bezoekje brengen met iets lekkers. Voor het Suikerfeest net hetzelfde, en zo voor alle feesten van alle godsdiensten. Is dat niet verfrissend?
Zoals verwacht in een overwegend islamitisch land, hoor je vijf maal per dag vanuit alle minaretten de luidkeelse oproep tot gebed. En toen dacht ik : weet onze omgeving nog dat christenen ook bidden? Behalve dan met Pasen op het St Pieterplein, of onze klokken op zondagmorgen? Stel je eens voor dat we onze gebeden met luidsprekers de wereld instuurden….
In Java beklommen we de indrukwekkende, in lavasteen gebouwde boeddhistische en hindoeïstische tempels. En eenmaal boven zei één van de medereizigers: waarom voel ik me hier zo benauwd? En we gingen samen aan het nadenken …. We overwogen het feit dat je, in deze godsdiensten, het heil in jezelf moet vinden en dat je, als je het niet goed gedaan hebt, nog eens terugkomt om het over te doen.
We waren toen plots zo blij dat wij, christenen, een Helper en Verlosser hebben, die ons is voorgegaan, dat we weten dat we een Vader hebben, die op ons wacht, en dat we weten dat we maar één leven hebben waarna we, als de tijd er is, zullen verrijzen.
Ja maar, dan rijst weer de vraag : hoe ernstig nemen we de zaak op? Hoeveel moeite doen we eigenlijk? Zorgen we ervoor dat ons leven een uniek kunstwerk, helemaal klaar om het hemels rijk binnen te treden?
In Bali vierden de Hindoes feest. Het is hier iedere maand feest, maar nu was het een groot feest. Overal witte en gele slierten en bloemen en vlaggen. Iedereen in feestkledij, beladen met manden vol bloemen en lekkers, op weg naar de tempel om dankoffers te brengen. We werden er helemaal blij van.
En hoe zit het bij ons? Iedere eucharistieviering is een feestmaal waar de Heer Jezus zelf de Gastheer is. Waar zijn onze vlaggen, en slierten, en onze feestkledij?
Ja maar, zo zijn we niet, zal men zeggen.
Willen we dan, iets discreter, er toch ieder zondag voor zorgen dat ons hart vol bloemen en slierten en op zijn best getooid naar de zondagsviering trekt?
En willen we, nu het ‘Jaar van het Geloof’ begonnen is, op het verzoek van de paus ingaan? Door ons geloof te verdiepen, maar vooral, door er over te spreken, met medegelovigen, maar ook met anders- en niet gelovigen?

Claudine Gunzburg

27ste Zondag door het Jaar 7 oktober 2012

Beste mensen,
In de eerste lezing hoorden we het heerlijke verhaal over de schepping van de vrouw.
Niet uit aarde, zoals de man maar uit de man. Niet uit zijn hoofd, zodat ze niet boven hem zou staan.
Niet uit zijn voeten, zodat ze niet onder hem zou staan, maar uit zijn rib, zodat ze op gelijke hoogte zou staan, aldus vroegere joodse rabijnen.
En ook uit de rib, omdat die dicht bij het hart ligt, en het hart dat is de kern van de mens.
En die mens is zo blij met zijn gezellin dat hij ineens kan spreken.
Voordien had hij dat nog niet gedaan, maar nu hij zijn wederhelft voor zich ziet staan, jubelt hij het uit van vreugde.
“Been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees” noemt hij haar.
Ze is dus volledig gelijk aan hem.
Daarom kunnen ze ook volledig één worden.
Als ze niet gelijk waren, zou dat niet kunnen.
Het is verbazingwekkend dat 3000 jaar na het ontstaan van dit scheppingsverhaal er binnen onze kerk nog zovelen zijn die zeggen dat de vrouw niet op dezelfde hoogte kan staan als de man.
Dat is merkwaardig, want het scheppingsverhaal is overduidelijk.
Volgens dat verhaal is Eva niets anders dan een kloon van Adam, en je weet dat een kloon volledig identiek is aan de gever van het materiaal.
Man en vrouw zijn dus gelijkwaardig, want ze zijn dubbels van elkaar.
Zo heeft God ons bedacht, als één zodat we zijn liefde kunnen doorgeven.
Het is ook uit bezorgde liefde dat God de mens geschapen heeft. “Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik ga een hulp voor hem maken die bij hem past “ zegt Hij. Zozeer heeft God de mens lief dat Hij hem twee-een schept
Ook in het evangelie staat die twee-eenheid. De farizeeën willen Jezus weer eens klem zetten, en zoals gewoonlijk loopt dat slecht af voor henzelf.
Hun vraag of de man zijn vrouw mag verstoten, volgt uit een bepaling in de wet van Mozes. Die bepaling zegt dat de man met een eenvoudige scheidingsbrief zijn vrouw op straat kan zetten.
“Nee, dat kan niet” zegt Jezus “Mozes heeft dat alleen toegestaan omdat jullie zulke harteloze mensen zijn.”
Nergens anders gaat Hij zo resoluut in tegen de bepaling in de wet van Mozes. Voor Hem telt alleen het scheppingsverhaal uit de eerste lezing, en Hij voegt er aan toe: ”Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden”
Door de eeuwen heen hebben die woorden over Gods droom van twee-eenheid de houding van de christenen tegenover het huwelijk sterk bepaald.
Maar de werkelijkheid heeft altijd ook iets anders laten zien:
Huwelijken die op de klippen lopen, allerlei vormen van relaties buiten het huwelijk, vluchtige relaties, andersgeaarde mensen die dus ook andersgeaarde relaties aangaan…
We kennen ze allemaal.
De werkelijkheid staat heel ver af van het woord van Jezus en de droom van God.
Jezus stelt die droom van God als ideaal, maar Hij veroordeelt niet mensen die deze ideale droom niet kunnen waarmaken.
Dat mogen ook wij en onze Kerk niet doen. Wij en onze Kerk moeten een afstraling zijn van Gods liefde en dat zijn we zover we Jezus’ woorden en daden navolgen.
Vandaag zien we dat Jezus machtsmisbruik resoluut afwijst.
Het kan niet dat een man zomaar zijn vrouw op straat kan zetten. Zoals altijd neemt Hij het dus op voor de zwakken.
Dat merken wij ook op het einde van het evangelie, wanneer Hij zijn leerlingen verontwaardigd terechtwijst omdat ze brutaal tekeer gaan tegen kinderen.
Ook dat is heel gewoon in de maatschappij waarin Jezus leeft: vrouwen en kinderen tellen niet mee, je kunt ze dus zo slecht behandelen als je wilt.
“Hou daarmee op” zegt Jezus kordaat, “want aan hen die zijn zoals deze machteloze kinderen behoort het Koninkrijk van God.
Beste mensen,
Laten we de ideale droom van God altijd voor ogen houden, en laten we ook meewerken aan zijn droom van liefde en vrede.
Maar laten wij in onze kerk tegelijk niemand veroordelen die deze droom niet of niet helemaal waar kan maken.
Want als we dat doen, als we anderen veroordelen, gaan we zelf in tegen Gods droom van liefde en vrede en barmhartigheid. Amen.

De Cock Miel

26ste Zondag door het Jaar 30 september 2012

Vorige week wees Jezus zijn leerlingen terecht bij hun getwist over de voornaamste plaats in de groep; vandaag worstelen diezelfde leerlingen met de vraag: wie hoort erbij, en wie niet?
Vandaag kunnen we de eerste lezing en het evangelie best naast elkaar leggen: twee verhalen rond een gelijkaardig conflict: wie hoort er bij en wie niet? Wie mag zich op de Geest beroepen en onder welke voorwaarden? Geroepen? Ja, maar welke vereisten vloeien brengt dat mee?
Mozes staat voor een haast onmogelijke opgave: hij moet met zijn verpauperd volk de woestijn door op weg naar het Beloofde Land, daarom heeft hij helpers nodig en die heeft hij samengeroepen om de geest over hen af te smeken. Maar op het cruciale moment verschijnen twee van zijn kandidaten, Eddad en Meddad, niet op het appel. Toch gaan die aan de slag en zij beginnen te spreken, zich beroepend op de geest.
Ook Jezus heeft zo zijn helpers uitgestuurd en Hij heeft ze met taken bedeeld. Bij hun terugkomst zitten ze met een nieuw probleem: kan iemand die niet uitgestuurd is zich wel beroepen op de naam van Jezus om wonderen te doen? Kapers op de kust dus, oneerlijke concurrentie misschien? De leerlingen willen graag strakke lijnen: wie werkt er hier met een licentie, en wie niet?
Maar noch Mozes, noch Jezus tillen zwaar aan het voorval. Mozes zou nog het liefst hebben dat het hele volk zo zou steunen op de geest zoals ook die ‘twee onverlaten’, het zou mooi zijn als hethele volk zo aan God de plaats gaf die Hem toekomt; en voor Jezus mag het best zo zolang ze zich maar op zijn naam beroepen. Wie op mij een beroep doet, wie niets doet dat tegen Mij ingaat, zal mij niet gauw een mes in de rug steken, vindt Hij. Want die laat zich leiden door de Geest, is niet bezig met zich op de eerste rij te plaatsen.
Het gaat hier dus over de lijntjes: hoe strak mogen de lijntjes zijn die de grenzen afbakenen? En hoe zit het dan met iemand die toch buiten de lijntjes kleurt?
De kern van het verhaal stelt het gevaar van uitsluiting dus centraal. Wie Jezus volgt, heeft het recht niet om grenzen te trekken en daardoor sommige mensen zonder meer uit te sluiten of buiten beschouwing te laten. Wie kwetsbare kleinen en zwakken in de hoek dringt of tekort doet, die zit pas met een probleem want die werkt zichzelf buiten de grenzen van het rijk Gods. En Jezus heeft er zware uitspraken voor over, een molensteen om de hals: dat is niet niks: je verdwijnt dan en krijgt niet eens een respectvolle begrafenis. Elke aanleiding tot zonde moet geweerd worden, want je bent nog beter af als je verminkt door het leven gaat en zo aan de hemelpoort komt aankloppen dan dat je welk kind, welke kleine of zwakke mens ook tekort zou doen.
En in zijn brief past Jakobus die uitspraken over de lijntjes en de grenzen toe op het dagelijkse leven.
Wie er warmpjes inzit, moet bedenken dat goud en zilver, rijkdom en mooie kleren voorbijgaand zijn, de apostel neemt hier geen blad voor de mond: verrotte rijkdom, motten die de mooie kleren aantasten, wat er overblijft als roest zal tegen hen getuigen.
Want bij al die rijkdom zou het wel eens kunnen gaan om het loon dat aan de arbeiders toekwam en dat zij niet gekregen hebben, om rechtvaardigen die gevonnist werden en geen verweer kregen. Al die verzamelde en opgestapelde schatten kunnen niet baten en brengen geen uitkomst.
Jezus wenst dat wij daarover voortdurend nadenken om de juiste keuzes te kunnen maken, zorgen dat wij geen onterechte afbakeningen maken tussen ons, die erbij zouden horen, en anderen, die uit de boot zouden vallen.
Mensen vormen gemeenschappen, volken, culturen waarin ze zich thuis kunnen voelen. Maar dat mogen nooit definitieve en onoverkoombare afbakeningen vormen. Wie ‘buiten het eigen kamp’ zit, heeft alle recht op respect en waardering. Dat geldt voor andere landen, culturen, andere volksgroepen, andere godsdiensten: zo is het ook een basis voor de godsdienstvrijheid, een weg om oecumenisch met hen om te gaan.
Eerder dan grenzen af te bakenen is het er om te doen ‘waterbrengers‘ te worden: “Wie niet tegen ons is, is voor ons”, zegt Jezus. “En als iemand u een beker water te drinken geeft, omdat je van Christus zijt, zal zijn loon hem niet ontgaan”. Een eenvoudige daad, maar een die symbool staan voor een houding.
Hieruit kunnen we dan ook best besluiten : laten we dus maar ‘waterdragers’ zijn, die in Jezus’ naam anderen te drinken geven, om in de lijn van de onderrichtingen van Jakobus, geen financiële of andere barrières op te trekken tussen wie heeft en wie niet heeft. Al te veel mensen worden door de huidige financiële problemen helemaal naar de rand gedrukt en machteloos gemaakt.
Het gaat er dus om onszelf voortdurend kritisch onder de loep te nemen. Maar ook de media, die vandaag onder schijnwerper staan, hebben daar een maatschappelijke taak. En dat de macht van de nieuwe media erg ingrijpend is, daar kunnen de mensen van het Nederlandse Haren wel over meespreken.

Bert Taymans

25ste Zondag door het Jaar 23 september 2012

De weg van Jezus als lijdende dienaar
Het evangelie van vandaag bestaat uit drie delen en bevat bij nader inzien heel wat stof tot nadenken. Allereerst is er het onderricht van Jezus, daarna is er de tocht naar Kafarnaüm. Daar toegekomen licht Jezus zijn apostelen zijn basisleer verder toe. Deze drie passages zijn de leidraad voor de homilie van vandaag.
Allereerst voorspelt Jezus voor de 2de maal zijn lijden, maar tevens getuigt Hij van zijn grenzeloos vertrouwen in God, zijn Vader die hem zal doen verrijzen. Kenmerkend voor het lijden van een mens is het ervaren van een verlies: verlies van een bepaald perspectief, verlies van een lang en gezond leven, verlies van een geliefde, van werk. In een dergelijke situatie ontstaat een gevoel van eenzaamheid en niet begrepen worden door zijn naasten. De ander begrijpt me niet. Deze spanning voelen we ook voor een stuk tussen Jezus en zijn apostelen, maar we herkennen dit zeker in onze eigen omgeving wanneer we geconfronteerd worden met lijden.
Tijdens de voetreis naar Kafarnaüm, stellen we inderdaad vast dat de apostelen de boodschap van Jezus niet begrijpen, en al snel overgaan tot de vragen die henzelf bezig houden. Ze vragen zich af “wie de grootste, de belangrijkste is”. Macht en aanzien, heel herkenbaar. Denken we maar aan onze werk- en leefomgeving, de politiek, ja zelfs binnen de Kerk. Wat zijn de vragen die wij ons stellen op onze levensweg? De Franse filosoof Ricoeur heeft ons het antwoord. Hij zegt dat ieder mens op meer of minder wijze belaagd wordt door bezitsdrang, geldingsdrang en machtsdrang. We willen hebben, bezitten en liefst iets meer dan de ander. Zo krijg je het gevoel mee te tellen. Met deze bezittingen willen we de aandacht trekken. Bezit is immers ook symbool voor prestige en hierdoor bouwen we ons netwerk van vrienden en kennissen op. Vanaf nu wordt er echt rekening met ons gehouden en verkrijgen we ook macht. Natuurlijk is dit een stuk zwart – wit voorstelling. Maar vragen sommige zich af: “Is streven om de beste te worden dan niet goed?” Jawel, we mogen en moeten onze talenten ten volle benutten maar dit wel in dienst van de gemeenschap, van allen.
Eenmaal aangekomen, geeft Jezus scherp, ontmaskerend maar vol liefde onderricht. Hij wijst dat het voorgaan in dienstbaarheid, caritas tot de ander hierbij essentieel is. Deze boodschap onderstreept Hij door een krachtig beeld: een kind te omarmen en in het centrum te plaatsen. Een kind als symbool van klein, kwetsbaar, hulpbehoevend, maar tevens onbevangen en open. Tevens confronteert het kind ons met onze eigen kern, onze eigen jeugd, onze eigen geschiedenis want we zijn immers allen kind geweest. Ieder van ons kunnen we dan vaststellen hoe onze opvoeding, onze levensloop, onze keuzes ons gemaakt hebben tot wie we zijn of net niet zijn geworden. Bij het zien van een kind denken we ook aan de krachtige, belangloze authentieke liefde van ouders voor hun kind. Dit beeld verwoordt de dichter Gerard Reve in één krachtige zin: “we moeten God liefhebben als ons kind.” Daarnaast is er de dienstbaarheid. Dit bezingen we ook ““Ubi caritas et amor Deus ibi est”. We moeten ons hoeden om ons als christenen niet te snel te verschuilen achter de structurele solidariteit in onze Westerse maatschappij. We betalen bijdragen en belastingen en de gemeenschap neemt een belangrijke rol van hulpbetoon op, waardoor we als individu eerder onverschillig worden voor de vele persoonlijke lokale noden. Aan de andere kant houdt dienen niet per se het leveren van uitzonderlijke prestaties in. Dienen is evenmin synoniem voor slaafsheid, onderdanigheid. Het is ook geen automatische beschikbaarheid. Het is eerder gewoon doen wat gedaan moet worden op je eigen plaats binnen je eigen levenscontext, kleinschalig en effectief. Dienstbaarheid vraagt dus wel wakkerheid, vindingrijkheid en creativiteit.
De kwaliteit van onze levensweg zal zich meten aan de graad van dienstbaarheid. Dit draait onze denkwereld ,wie is belangrijk voor mij, volledig om! Voor welke medemens ben ik een ware tochtgenoot? Daarom wil ik graag afronden met een hierbij aansluitende bezinningstekst van Valeer Deschacht .
Tochtgenoot wordt hij die de geborgenheid van zijn aanwezigheid geeft aan wie gruwelijk vereenzaamd leeft midden mensen die alleen op zichzelf zijn bedacht.
Tochtgenoot wordt hij die perspectieven aanwijst de moeite waard om voor te leven aan wie levensmoe is en zich overbodig weet.
Tochtgenoot wordt hij die kan overtuigen dat met een groot geduld alles weer goed wordt, ook voor hem die door tegenslagen verbitterd is geraakt.
Tochtgenoot wordt hij die eerlijk zijn vriendschap toezegt aan wie ontgoocheld is over de oprechtheid van mensen en niet langer in een gegeven woord kan geloven.
Tochtgenoot wordt hij die een gevoel van beschutting geeft aan wie angstig is en zich weerloos voelt tegenover het onbekende dat hem wacht.
Tochtgenoot wordt hij die enthousiasme kan geven om het nogmaals te wagen aan wie moedeloos na zoveel nederlagen de strijd voorgoed zou staken.

Rik Wyffels

24ste Zondag door het Jaar 16 september 2012

De lezing uit het Evangelie is in feite het hart van ons geloof. Het gaat hier om de belangrijkste van Jezus: “Wie zeggen de mensen dat ik ben” en dan meer indringend: “Wie zeggen jullie dat ik ben?”. En dan heel concreet: “Wie is Jezus voor mij?”
Dit is geen examenvraag maar de vraag naar de kern van ons eigen gelovig zijn. Op die vraag weten wij allemaal het antwoord
dat Jezus Zoon van God is
dat Hij geboren is uit de maagd Maria
dat Hij geleden heeft onder Pontius Pilatus
dat Hij gekruisigd, gestorven en verrezen is
Dat weten we allemaal. Hier is ons hoofd.
Petrus antwoordde: “Gij zijt de Messias, de gezalfde.” Gezalfde is geen bijvoeglijk naamwoord, maar een functie. Koningen en hogepriesters werden gezalfd met olie. Het betekende dat God het eens was met het feit dat deze mens deze functie bekleedde.
Dat betekent dus dat Petrus geloofde dat Jezus niet zomaar op eigen houtje onderwees, maar dat God zelf het daarmee eens was.
In het verleden wezrd God ons dikwijls voorgesteld als de machtige, de alwetende de alziende. Hij kon beslissen over leven en dood. De God die Jezus predikte was onbegrijpelijk anders omdat Hij ons, als de God van liefde kenbaar werd gemaakt.
Als God nu inderdaad zijn Zoon naar ons zond waarom eindigde zijn leven dan via een kruisweg en kruisdood?
Er zijn vele antwoorden, maar één staat geschreven in het wondermooie boekje van Eric Em Schmitt. Oscar en oma Rozerood. Het verhaal gaat over een jongetje dat kanker heeft en God niet kent. Een lieve dame met roze schort komt hem regelmatig bezoeken en vertelt hem over God en zijn Zoon Jezus.
Op een bepaalde dag neemt oma Rozerood hem mee naar een kruisbeeld.
Oscar reageerde
Ik schrok wel toen ik je beeld zag, ik bedoel, toen ik zag hoe je eraan toe was: bijna helemaal naakt, zo mager aan dat kruis, met overal wonden, met je hoofd dat bloedde vanwege de doornen.
Het deed me aan mezelf denken. Ik werd er opstandig van. Als ik God was, zoals jij, dan had ik mezelf niet zo laten toetakelen. Even serieus, oma Rozerood: u bent worstelaarster, u bent een beroemde kampioen geweest, dan gaat u toch zeker niet in zoiets geloven?
Waarom niet, Oscar? Zou je meer geloven in God als je een bodybuilder zag met een getraind lijf, dikke spierbundels, z’n huid glimmend van de olie, kortgeknipt haar en een flatteus minislipje?
Denk eens na, Oscar. Wie staat er dichter bij je, naar je gevoel? Een God die geen beproevingen doorstaat, of een God die pij lijdt?
Wie is nu Jezus, deze mens voor u, voor mij? Wie zeggen wij dat Hij is?
Ik kan onmogelijk uw antwoord verwoorden, maar voor mij is Jezus nog altijd

  • Het klein kind geboren te Bethlehem begroet door herders en koningen.
  • De knaap die achterbleef in de tempel en Jozef en Maria met grote onrust gezocht
  • De jonge man die rondging al goeddoende in dat onherbergzame land
  • o Hij koos de kant van de Samaritaan
  • o Hij is de naaste van de melaatse
  • o Hij geneest en wekt het kleine meisje, de dochter van Jaïrus, op uit de dood.
  • o Hij zet de wereld op zijn kop.

De eersten worden de laatsten, de slaven zet Hij op de troon.
Hij is voor mij de man die uit liefde voor mij aan een kruis werd genageld.
Maar vóór alles was Hij de man van de zaligsprekingen dat is de weg die ik moet gaan en ik probeer dat maar ik ben dikwijls in mezelf teleurgesteld want het kwade dat ik niet wil doen, doe ik en het goede dat ik wil, doe ik niet.
Het leven loopt niet altijd over rozen. Maar Jezus beloofde ons geen leven zonder problemen doch ook vandaag zegt Hij tegen ieder van ons
“Ik zal er altijd voor je zijn!”

Paula van den Eynde

22ste Zondag door het jaar jaar 2 september 2012

Kunnen wetten door mensen gemaakt niet overeenkomen met Gods wet?
Handen wassen: je kan geen café, restaurant, kliniek, rusthuis of een ander openbaar gebouw binnengaan of je krijgt de raad om na ’t toiletgebruik je handen te wassen. Deze raad is zeker hygiënisch verantwoord. Ik kan mij ook niet herinneren dat ik ooit niet over zuiver water beschikte om mijn handen te wassen, maar deze welstand is maar in een beperkt deel van onze wereld mogelijk. Je hoort zelfs wel eens beweren dat er ooit meer strijd zal gevoerd worden om zuiver water dan om aardolie.
In elk geval kunnen in onze streken ouders en grootouders, opvoeders en begeleiders steeds weer zeggen: “was je handen voor je aan tafel komt.” Dat handen wassen voor het eten blijkt een oeroude traditie te zijn bij het joodse volk. Maar als farizeeën en schriftgeleerden zich afvragen waarom sommige leerlingen van Jezus hun handen niet wassen vooraleer te eten, krijgen ze van Jezus een antwoord om eens over na te denken. Hij zegt onder meer : “u legt de wet van God naast u neer, maar houdt vast aan de traditie van mensen.” Volgens mij bedoelt Jezus dat je iemand iets kan opleggen of verbieden uit bezorgdheid maar niet omdat het nu eenmaal zo de gewoonte is. Als je een kind zijn handen doet wassen vooraleer aan tafel te gaan, is dat in de eerste plaats uit bezorgdheid voor het welzijn van dat kind. Op die manier leg je de wet van God, de wet van de liefde niet naast je neer.
Morgen herbeginnen de scholen en elke school heeft haar reglement en op sommige vergrijpen staat er dan ook wel een straf. Maar, wanneer en hoe geef je die straf? Mijn vader die leraar was, leerde me om nooit te straffen op het moment dat je geërgerd bent door het gedrag van een leerling. Je kan dan best zeggen: “op ’t einde van de les zal ik zeggen welke straf je krijgt.” Ondertussen kan je wel voortgaan met de les en neemt je ergernis af. Pas dan zal je een straf geven met de bedoeling om die leerling op een of ander vlak te doen veranderen van houding. Dan straf je uit bezorgdheid en niet omdat jij je geërgerd voelt. Ik denk dat je op die wijze dichter bij de wet van God staat.
We leven gelukkig in een rechtsstaat en de doodstraf bestaat niet meer bij ons. Maar hoe lang duurt “levenslang”? Ik denk nu aan het vrijkomen van Michèle Martin. Ze verhuist dan naar een slotklooster, waar de zusters in gemeenschap leven. Zal ze zich daar vrij voelen? Ze zal daar zichzelf elke dag opnieuw tegenkomen en moeten leven met wat ze heeft aangevangen.
Ooit hoorde ik van een ter dood veroordeelde wiens straf werd omgezet in levenslang, dat hij liever de doodstraf had gekregen dan te moeten verder leven met zijn crimineel verleden.
Dat we in een rechtsstaat leven is zeker goed, en dat we dan aanvaarden wat een rechter beslist;, is ook goed. Maar dat de beslissing i.v.m. Michèle Martin hard aankomt bij alle mensen die rechtstreeks of onrechtstreeks te lijden hebben onder heel de Dutroux geschiedenis is zeer begrijpelijk.
Een beetje verder in het evangelie zegt Jezus: “wat uit de mens komt, maakt hem onrein ”Elke wandaad tegen een medemens, zeker tegen een kind maakt een mens onrein. Hoe zou je daarvan kunnen gezuiverd worden? Zou het niet dichter bij Gods wet staan dat elke mens de kans krijgt om zich te zuiveren? Ooit van iemand vernomen: “Je hebt geen idee van de barmhartigheid van God. Jij zet één stapje in Zijn richting en Hij komt er duizend naar jet toe”

Guido Van hove

MARIA TEN HEMEL OPGENOMEN- 15 augustus 2012

Het begon allemaal met een engel die uitgestuurd werd met een boodschap, naar een vrouw in Galilea, in Nazaret. Een vreugdevolle boodschap, want de engel zegt meteen: “Verheug u, want je hebt genade gevonden bij de Heer”. Niet zo’n heel gewone boodschap, en Maria raakt dan ook helemaal in verwarring als de engel haar vertelt dat ze in een kind in haar schoot zal dragen, en ze krijgt ook de naam al mee: Jezus, zijn moeder zal drager worden van de belofte. Maria stemt toe: een vraag en een antwoord, bereidheid en openheid. Zij is er klaar voor, God mag thuiskomen bij haar.
Een vrouw in verwachting die een andere vrouw gaat opzoeken die dezelfde hoop in zich draagt: twee vrouwen die met elkaar hun diepste vreugde willen uitwisselen: “Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn Heer tot Mij komt? Gelukkig ben je dat je geloofd hebt wat je vanwege de Heer gezegd is!”, jubelt Elisabeth. En Maria zingt terug: “Met heel mijn adem juich ik om God, want Hij heeft neergezien op zijn kleine dienstmaagd, en al wie gering is zal Hij opwaarderen.”
Wat daarna zal volgen is niet altijd over rozen wandelen. Kleine en grotere beproevingen staan op de loer. Want nauwelijks is het kind ter wereld gekomen in wel heel ongewone omstandigheden of het zal met zijn ouders het lot moeten delen van zovele van onze tijdgenoten tijd: in der haast alles bijeenpakken en op de vlucht slaan naar een vreemd land. Pas later zullen ze kunnen terugkeren naar het stadje waar het allemaal begon: Nazaret. Dat is toch al een beetje thuiskomen.
Dan volgen de jaren van opgroeien: zoals bij elk kind heeft de moeder het leren lopen, zoals wij hier in de kerk kunnen zien.
Maar elk kind zoekt zijn weg, en dat is niet altijd zoals de ouders het zich hadden voorgesteld: er was de gezamenlijke bedevaart naar Jerusalem, waarbij Jezus meent dat Hij in het huis van zijn Vader pas écht kan thuiskomen. Wat de ouders vertwijfeld doet op zoek gaan.
En dan volgen zijn eerste stappen in het openbare leven: in Kana wordt in blijheid een huwelijk gevierd, tot blijkt dat men zich ernstig misrekend heeft in de drankvoorraad. Maria krijgt niet dadelijk gehoor bij haar Zoon, maar in groot vertrouwen zegt ze toch maar: “Doe maar wat Hij u zeggen zal”. En het feest kan verder gaan, want waar Jezus aanwezig is, kan de genade rijkelijk stromen! Met Hem zijn de Messiaanse tijden immers aangebroken!
Maar de familie wordt toch een beetje ongerust en begint zich vragen te stellen als Hij gaat preken en zieken geneest en soms wat in botsing komt met de gevestigde machten. En Maria krijgt een afvaardiging mee om eens te gaan polsen naar zijn bedoelingen. “Uw moeder en familie staan daar buiten en zij vragen naar U”, zo wordt Hij gebriefd. “Mijn moeder en mijn zusters en mijn broeders zijn zij die naar mijn woord luisteren en het onderhouden” klinkt het antwoord. Maria voelt dat haar zoon stilaan uit de handen glipt, dat ze Hem moet loslaten. Ervaring waar ouders van oproeiende kinderen kunnen over meespreken.
Maar haar Zoon zet zijn weg consequent verder, zijn oproep en zijn handelen brengt Hem in conflict met de heersende machten: genezingen op sabbat: regels zijn niet absoluut, mogen nooit de mens achter elke situatie te vergeten; werken voor het oog van de mensen krijgt in zijn ogen geen genade, de kleinen en de geringen moeten voorrang krijgen en er is ook meer vreugde in de hemel om één zondaar die zich bekeert dan om 99 rechtvaardigen die het niet nodig hebben. Als een ver echo klinkt hier het magnificat dat Maria bij Elisabeth zong.
Loopt het nu allemaal uit op een fiasco? Zo lijkt het wel. Opgepakt als een misdadiger en aan het kruis geslagen. En Maria staat daar weer: krijgt nog de opdracht mee om over Johannes en de volgelingen te waken als een moeder: “ziedaar uw zoon”. Nu komt zij thuis bij haar lijdende Zoon, later zal zij zijn verhakkelde lichaam weer in haar schoot opvangen: zo was het ook begonnen.
Maar uit wat ogenschijnlijk uit en voorbij was, groeit een nieuwe, verrassende toekomst: er gaan verhalen dat Hij leeft, vrouwen en leerlingen ontmoeten Hem bij het graf, de vertwijfelde Emmaüswandelaars weten niet wat zij meemaken, in de zaal van hun samenzijn wordt Hij gezien. Het evangelie verhaalt niet dat Maria Hem ook te zien kreeg: zijn moeder en broeders en zusters zijn immers zijn volgelingen. Maria heeft nu afstand gedaan van haar Zoon, hij behoort nu toe aan al wie Hem wil volgen.
Maar zij blijft haar moederrol trouw, zoals ze die bij het kruis gekregen heeft. Zij wordt het hart, de ziel van de bang samenzittende leerlingen in afwachting van de komst van de Geest, hier groeien de kiemen van de kerk die op weg is naar Pinksteren, dat wordt het moment om onbevreesd naar buiten te komen.
Pas nu krijgen alle stukjes van de puzzel hun eigen plaats en betekenis: het is maar als de hele puzzel gelegd is dat je een globaal overzicht krijgt, de losse stukjes waren vooraf soms niet te begrijpen. Vandaag vieren wij haar verheerlijking, in de orthodoxe kerk spreekt men van het feest van de ontslaping van de Moeder Gods.
Zij mag nu ten volle thuiskomen bij de Vader en bij haar Zoon, zijn werk is nu in handen gegeven van de Heilige Geest, die moet het voleinden.
En haar moederlijke opdracht? Die loopt nog altijd verder. Want als de weg naar haar Zoon ons soms wat moeilijk valt, als we wat te veel naar onze woorden moeten zoeken en ons hart graag in alle eenvoud willen uitstorten, dan kunnen wij bij haar terecht. Want daar vinden wij een echte moeder, net zoals een eigen moeder. En vandaag vieren wij ook het feest van ons thuiskomen, thuiskomen bij de moeder, zoals zij ook is thuisgekomen bij de Vader en haar Zoon. Als wij langs haar gaan, lijkt de weg soms wat korter.

Bert Taymans

19de Zondag door het jaar jaar 12 augustus 2012

De eerste lezing herinnert ons eraan dat ons leven een tocht is op weg naar God die hoog op de berg Horeb woont. De koek en de kruik water die de engel aan Eli brengt toont aan dat we onze bestemming onmogelijk kunnen bereiken zonder de kracht van Gods genade. We zijn totaal van hem afhankelijk.
Paulus zegt ons hoe we ons op deze tocht moeten gedragen: als kinderen van de Vader, als volgelingen van Christus, hierbij gedragen door de Heilige Geest die ons hiertoe in staat stelt.
In het evangelie legt Jezus uit dat we enkel God kunnen zoeken en vinden omdat de Vader zelf ons aantrekt en naar Jezus leidt. ‘ Niemand kan tot Mij komen als de Vader die Mij zond hem niet trekt’.
Maar Jezus zelf heeft maar één wens: ons Zijn Vader leren kennen en ons in staat stellen eeuwig met zijn Vader te vertoeven.
Hij weet dat we dit zelf onmogelijk kunnen bereiken. Hij zal ons hiervoor zijn eigen kracht geven door zichzelf ‘te eten te geven als brood van eeuwig leven’, en Hij gebruikt zelfs het choquerend woord ‘mijn vlees zal ik geven’.
Geen wonder dat de schriftgeleerden na deze uitspraak besluiten Hem te doden, en dat de meeste leerlingen Hem de rug toe keren!
Dan wendt Jezus zich tot zijn apostelen met de vraag: ‘Wilt ook gij soms weggaan?’ , waarop Petrus die geweldige, door God zelf geïnspireerde uitspraak doet: ‘Heer, tot wie zouden wij gaan? Uw woorden zijn woorden van eeuwig leven en wij geloven dat Gij de Heilige Gods zijt’.
Een mooiere liefdesverklaring kan niet!
Daar zit de kern van de zaak: tot wie anders zouden we gaan? Waar anders zouden we het geluk vinden? Wie anders zal ons verlangen om bemind te worden vervullen?
‘ Ge hebt ons gemaakt voor U, en ons hart kent geen rust tot het in U geborgen is.’, zegt de psalmist.
We kennen allemaal van die mensen die hun enorm gemis aan liefde, hun innerlijke leegte vullen met ‘dingen’: de compulsieve kopers, zij die van de ene relatie in de andere vallen, zij die met alle geweld rijk moeten worden, eretitels achterna hollen, macht moeten uitoefenen… Dit alles om voor zichzelf die enorme koude plek in hun hart te verdoezelen.
Anderen stellen al hun hoop op hun partner, die al hun verwachtingen zullen moeten inlossen, al hun gemis zal moeten invullen.
Er zijn ook mensen die, getekend door slechte ervaringen in het verleden, niet meer willen of kunnen geven en zich tevreden stellen met oppervlakkige relaties, om geen ontgoochelingen op te lopen.
Volwassen, evenwichtige liefde, die het hart wél vult, vindt men bij langdurende echtparen, in de liefde van ouders voor hun kinderen.
En ten slotte, bij de mensen die hun leven wijden aan derden, of aan het gebed.
We hebben allemaal nog het beeld voor ogen van zuster Emmanuel, de voddenraapster van Cairo: een gelaat vol lachrimpels, een geweldig enthousiasme wanneer ze de jongeren aanzet om zich te geven, om te beminnen. Haar levensvreugde leek wel onstuitbaar!
Zelf schreef ze in haar memoires dat het geheim van haar vreugde hierin lag: ‘iedere morgen,’ vertelt ze, ‘ nam ik om 6 u. de tram om naar de mis te gaan. Iedere morgen ontving ik in de eucharistie de kracht en de liefde die ik voor de dag zou nodig hebben, en veel meer. Vol van de liefde van Christus voor mij, kon ik geven van de overvloed van vreugde die mijn hart vervulde.’
Dit is precies war Jezus bedoelde wanneer Hij zei: ‘Komt en drinkt uit deze beker. Want hij die drinkt van deze beker,uit zijn zij zal levend water stromen.’
Met andere woorden: hij die door Mijn liefde werd gevuld, kan voor anderen een bron van leven zijn;
Hiertoe zijn wij, christenen, geroepen. Niet minder.

C. Gunzburg

18de Zondag door het Jaar – 5 augustus 2012

“Ik ben het brood om van te leven. Wie naar Mij toekomt, krijgt geen honger meer en wie in Mij gelooft, krijgt nooit meer dorst.” Ik denk te mogen aannemen dat wij hier met z’n allen wel geloven in die Jezus…soms twijfelen we wel eens aan ons geloven maar niet aan Hem. Zouden wij dan die honger en die dorst waarover Hij spreekt kunnen voelen? Misschien komt die honger en dorst, dat verlangen naar, wel eens terug boven als iets heel ergs ons overkomt, zoals het onverwachte sterven van een levensgezel, een kind, een ouder, een goede vriend. We kunnen ons dan wel opstandig voelen en Hem zelfs verwijten toesturen omdat we vinden dat ons onrecht wordt aangedaan. Het is zeker juister om in Jezus iemand te zien die deelt in ons verdriet.
Maar hoe is het gesteld met die honger en die dorst bij de generatie na ons en de generatie die daarop volgt?
Onlangs op 9 juli hadden we een vergadering in verband met de toekomst van onze parochie. Er namen een broer en een zus aan deel, begeleiders van toekomstige vormelingen. Carolien de zus zei toen:” mijn medeleerlingen noemden mij dom als ik zei dat ik gelovig ben, maar ze gaan dan wel deelnemen aan gesprekken over boeddhisme” Volgens Carolien en Lander leeft er wel een honger naar zingeving bij hun leeftijdgenoten. Kunnen wij, ouderen, ouders en grootouders daarop inspelen vanuit onze geloofservaring?
Ik begeleid nog wel eens een klas uit het middelbaar onderwijs die dan op bezinning gaat. Het valt mij de laatste jaren wel op hoe er aandacht is van de jongeren als ik getuigend praat vanuit mijn gelovig zijn…maar alleen getuigend, niet overtuigend en met veel respect voor hun eigen denk- en gevoelswereld.
Als zij zelf laten horen wat voor hen belangrijk is dan gaat het om resultaten bereiken. Maar ja, wat krijgt belangstelling van de meerderheid van de mensen: de ronde van Frankrijk, zangers en zangeressen, geslaagde zakenlui…?Soms stel ik dan wel eens de vraag of zij de vreugde kennen van het zich belangeloos inzetten voor wie dan ook. Het blijft meestal heel even heel stil. “
“Wie in Mij gelooft, krijgt nooit meer dorst”
Op een maandag was ik op bezoek bij Anneke Heulens. Ik heb al eens over haar verteld. Vanaf haar vijf jaar heeft ze naast haar zus Marieke alleen nog maar gezeten of gelegen in gevolge een ongeneeslijke ziekte waar ze beiden aan leden. Marieke is al 13 jaar dood. Zolang zit Anneke nu al alleen op een kamer in een rusthuis. De dinsdag daarna hielp ik bij de uitvaart van een meisje van 18 jaar die uit het leven was gestapt. Ze had haar zelfdoding heel goed voorbereid. Wat een verschil tussen die jonge vrouw en Anneke. Tot drie keer toe heeft men Anneke euthanasie voorgesteld. Zij zegt dan als ze mij ziet: “dat is Gods wil toch niet, hé Guido?” Ik denk dat Anneke hier getuigt van haar geloof in Jezus. Is het de afwezigheid van dat geloof dat meewerkt aan de keuze om het leven te verlaten?
Ik denk dat het goed is om telkens weer te getuigen van levensvreugde die wij beleven in verbondenheid met Jezus.
Tot slot nog even terug naar Anneke die me de laatste keer vertelde dat mensen haar soms zeggen:” als jij sterft kom je meteen in de hoogste hemel terecht” Ik weet niet, zegt Anneke dan, of ik daar zo blij mee ben; zou ik daar misschien ook helemaal alleen zitten?

Guido Van hove

17de Zondag door het Jaar 29 juli 2012

“Jezus steekt het meer van Galilea over, en een grote massa volgt Hem omdat ze de tekenen zien die Jezus aan de zieken verricht.” Zo getuigen Marcus, Lucas en Mattheus, en zo lezen we het vandaag bij Johannes.
Jezus’ publieke optreden is al bij al van korte duur geweest. De meeste exegeten zijn het er over eens dat dit ongeveer 3 jaar heeft geduurd.
In die vrij korte periode weet Jezus de aandacht te trekken, eerst met vrij materiële en direct zichtbare tekenen, zoals zieken genezen, het veranderen van water in wijn en vandaag, het vermenigvuldigen van 5 broden en 2 vissen. Maar, in tweede instantie en op een hoger niveau, trekt Jezus vooral aandacht met de boodschap die Hij brengt.
Achteraf lijken die eerste materiële tekenen zelfs eerder middelen om de nodige belangstelling te wekken en zo de ware reden van Zijn komst aan de man te brengen, namelijk zijn vernieuwende boodschap die genezend werkt voor relaties tussen mensen. Een boodschap van vergeven, van geven, van delen, van vreugde, vrede, liefde en trouw. Een boodschap die gelukkig maakt en aanspoort om dit geluk te delen.
Want daar gaat het om. Amper enkele versregels verder in hetzelfde hoofdstuk dat de broodvermenigvuldiging vermeldt, laat Jezus geen enkele twijfel meer bestaan.:” U moet geen moeite doen voor voedsel dat vergaat, maar voor voedsel dat niet vergaat en eeuwig leven geeft.”(vers 27) en wat verder :”Ik ben het brood dat leven geeft” zegt Jezus .”Wie bij Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst hebben” (vs 35)
Jezus vraagt ons twee dingen

  • Jezus vraagt ons te geloven dat er genoeg is voor iedereen. De meeste mensen zitten gevangen in een schaarstementaliteit. Er is maar één koek, en als iemand een groot stuk neemt, krijgt iemand anders automatisch een kleiner. Als we hiervan overtuigd zijn, dan komen we in de verleiding om te hamsteren. Dan kunnen we succes en geluk niet zo makkelijk delen. Dan kunnen we het succes en het geluk van anderen minder goed verdragen. Het lijkt wel alsof ons iets wordt ontnomen als het anderen voor de wind gaat.
    Tegenover deze schaarstementaliteit staat de mentaliteit van de overvloed: geloven dat er genoeg is voor iedereen, dat we niet hoeven te hamsteren, dat delen aanstekelijk werkt en tot vreugde en geluk leidt. Uiteindelijk halen de leerlingen in het evangelie van vandaag nog 12 manden met brokken brood op, nadat iedereen gegeten heeft.
    Of toegepast op het tweede plan: als we anderen laten delen in ons geluk ,zal ook ons geluk vermeerderen, vergroten, niet verkleinen. En eigenlijk weten we dit allemaal: gedeelde vreugde is dubbele vreugde, gedeelde smart is halve smart.
  • Daarnaast vraagt Jezus ons minder wakker te liggen van wat we morgen zullen eten, dan van de noden die we in onze directe omgeving ervaren bij onze familie, vrienden of collega’s.
    Ons minder in beslag laten nemen door allerlei materiële beslommeringen, dan oog te hebben voor de grote nood aan warmte, liefde, aandacht en bevestiging bij diezelfde familie, vriend of collega

Waarom? Heel eenvoudig, het eerste zal onze dorst niet lessen, maar integendeel, de honger naar nog meer materie versterken en uiteindelijk tot isolement leiden. Het eerste zal ons niet tot gelukkige en vreugdevolle mensen maken. Het tweede daarentegen wel.
Dit vraagt natuurlijk een andere ingesteldheid en een groot vertrouwen, in God en de medemens, maar wat is geloven anders dan vertrouwen schenken vanuit een andere ingesteldheid? Vertrouwen dat er uiteindelijk, voor iedereen genoeg zal zijn, en vooral met de hulp van God onophoudelijk streven naar het goede, het ware en het schone.
“Vijf broden en twee vissen, Heer, we geven ze aan U. Zegen en vermenigvuldig ze opdat wie honger heeft ook leeft van U”

Philippe Van Assche

16de Zondag door het Jaar 22 juli 2012 – Zorg voor de schapen zonder herder

Wellicht dachten jullie bij het horen van dit evangelie, dat er wel veel raakvlakken zijn met de tijd waarin wij leven. Allereerst is er de bezorgdheid van Jezus om zijn leerlingen. Ze hebben hard gewerkt en Jezus geeft hen de raad even uit te rusten, even te bezinnen. Ook wij vinden de veelheid aan taken en de hieraan gekoppelde werklast van onze priesters te hoog. Willen we hun ijver en enthousiasme beschermen, een burn-out vermijden dan is er zeker nood aan voldoende rust en reflectie. Daarnaast heeft Jezus medelijden met het volk, want Marcus schrijft “ze waren als schapen zonder herder”. Inderdaad we leven in een tijd waar de overblijvende pastoors steeds minder schapen hebben, maar anderzijds de christenen het ook vaker zonder pastoor moeten stellen. Een kerk zonder priesters kan dit wel? Graag wil ik het samen met jullie hebben over vakantie, priesters en de kerk.
Vakantie: tijdens de vakantie verandert onze houding tot de tijd. We worden niet langer geconditioneerd door de tijd, de tijd is niet langer de slavendrijver maar wordt meer ervaren als gratis geschenk. We kunnen rustig wachten, luisteren naar iemand, rondslenteren, stilstaan bij de dingen. We beseffen terug dat om mensen te ontdekken er nood is aan gemoedsrust, aan een gevoel van samenhorigheid, aan een vakantiementaliteit. In deze gemoedgesteldheid kunnen we de ander tegemoet treden in openheid en vrijheid die rust uitstraalt. Of zoals Prediker het zegt: een tijd zomaar om aan elkaar gegeven te zijn. Een zorgzame herder is altijd in vakantiestemming.
Priesters: Het priesters aantal slinkt en het korps veroudert, het takenpakket en werkgebied worden uit noodzaak steeds uitgebreider. Om dit aan te kunnen moet men voldoende tijd uittrekken voor rust, maar aan de andere kant is er het besef: als mensen iets van je verwachten, in nood zijn, beroep op je wensen te doen, kan je hen moeilijk afwimpelen. Onze herder heeft behoefte aan vakantie maar is echter nooit helemaal met vakantie. Priesters zullen het beamen, in onze maatschappij zijn er veel mensen die lijken op schapen zonder herder. Vereenzaamde mensen, kinderen in gebroken gezinnen zonder houvast, jongeren die geen leidraad hebben en soms volkomen ten einde raad uit het leven stappen. Kortom het elastiek is gespannen en velen zijn bezorgd over hoe het verder moet. Als we echter naar de oorsprong van het christendom teruggaan, dan stellen we vast dat Jezus geen priesters gewijd heeft en ook geen Kerk gesticht zoals we die nu kennen . Hij verzamelde apostelen of gezondenen rond zich. Tegen het einde van de eerste eeuw bestond een kerkordening die ten dienste stond van de christelijke gemeenschap. Hierbij was de algemene opvatting dat wie bevoegd was in de gemeenschap voor pastorale zorg ook voorging in de eucharistie. Net zoals vandaag, was er bij de jonge kerk het gebruik dat indien er geen voorganger was, de gemeenschap eucharistie vierde onder leiding van een bevoegd en toegewijd gelovige met toestemming van de hele gemeenschap.
Een andere tijd vraagt een andere kerkordening, een priestersopdracht mag niet herleid worden tot het louter voorgaan in erediensten. De plaatselijke geloofsgemeenschap zal bekwame, opgeleide, bezielende gelovigen moeten voordragen en vragen aan de bisschop deze te wijden. De priester van vandaag dient terug een bezieler te zijn, om bestaande gemeenschappen te renoveren, nieuwe geloofsgroepen te stichten. Hij is een geloofsbegeleider die kan luisteren en bemoedigen, openstaat voor vernieuwing. Een spiritueel persoon van gebed, een vertrouwenspersoon, iemand die voeling houdt met zijn gemeenschap maar tevens met het bisdom en de wereldkerk.
De kerk: binnen de Kerk is er een grote verscheidenheid aan geestesgaven en dus visies, van mentaliteit van geloven, van gedrag. Wij wachten vol vertrouwen op de visietekst van onze bisschop hoe hij de weg van onze christelijke geloofsgemeenschap binnen een uitdagende toekomst uitstippelt. Misschien past in deze context en ter afsluiting een passende bezinningstekst ,bijna in de vorm van een smeekbede, van de overleden Franse bisschop Guy Deroubaix over de Kerk van Christus.
“Wij houden van onze Kerk met haar beperkingen en haar rijkdommen. Ze is onze moeder. Daarom respecteren wij haar en dromen wij dat dat ze alsmaar mooier wordt.
Een Kerk waar het goed leven is, waar je kunt ademen en zeggen wat je denkt. Een Kerk van de vrijheid.
Een Kerk die luistert alvorens te spreken, die ontvangt alvorens te oordelen, die vergeeft zonder te willen veroordelen, die eerder verkondigt dan aanklaagt. Een barmhartige Kerk.
Een Kerk waar de eenvoudigste broeder verstaat wat een ander zegt, de meest geleerde gezagdrager weet dat hij niets weet en heel het volk van zich laat horen. Een wijze Kerk.
Een Kerk waar de heilige Geest zichzelf mag uitnodigen omdat niet alles van tevoren voorzien, geregeld en beslist werd. Een open Kerk.
Een Kerk waar de durf om iets nieuws te wagen sterker is dan de gewoonte om maar te doen als altijd. Een Kerk waar iedereen kan bidden in zijn eigen taal, zich kan uitdrukken in zijn eigen cultuur en leven binnen zijn eigen geschiedenis.
Een Kerk waarvan de mensen niet zeggen: Kijk eens hoe zij georganiseerd zijn, maar wel “Kijk eens hoe zij elkaar beminnen.”

Rik Wyffels

15de Zondag door het Jaar 15 juli 2012 – Uitzending van de 12

Lieve mensen,
Stel je voor: Jezus komt hier binnen, gaat naar u toe, legt zijn handen op uw schouders en zegt: “Ik zend u uit. Ga nu, samen met uwe buurman, mijn boodschap verkondigen.”
Voilà, zo simpel als dat!
Je verlaat je huis, je laat je kleren achter, je meubels, je familie en vrienden en vertrekt. Het enige dat je meeneemt, is een wandelstok, iets om onderweg op te steunen…
En dàt is dan apostel-zijn.
Deze lezing kan verschillende vragen bij ons oproepen. Ik overloop er een paar:
Stel, jij vertrekt, effectief, als apostel op pad.

  • Wat ga jij verkondigen?

Hoe heeft Jezus jouw leven veranderd? Hoe heb jij ervaren dat De Liefde overwint? Is Jezus voor jou werkelijk verrezen? Is het rotsblok voor jouw graf weg gerold of blijf je verbitterd over sommige delen in je leven?
Misschien ervaar je niet echt een persoonlijke relatie met God, maar zou je wel graag in die liefde geloven…
Misschien heb je God werkelijk ontmoet en kan je er niet over zwijgen…
Of misschien weet je ’t allemaal niet zo goed…
Ik kan u enkel zeggen dat ik ervan overtuigd ben dat God of Jezus een relatie wil met ons, met ieder van ons.
Meermaals werd ik zo overweldigd door Zijn Liefde, een Liefde die mij zei: “Jij bent mijn kind en je bent tot in het diepst van jezelf bemind!” Ik ervaarde het toen ik in een colère ging bidden in een kapel en God uitschold voor ’t zwart van de straat. Het enige dat ik als respons voelde, was Zijn tederheid. En ik kon er niet aan uit, zo’n intense Liefde, Iemand die mij zo kon beminnen… Ongelofelijk, ik heb er tranen met tuiten om geweend.
Of een ander moment na het biechten waarbij ik geknield zat voor het kruis, mij slecht voelde om de fouten die ik telkens weer maakte. Ook daar weer: Een en al liefde en vergeving! Alsof twee armen mij teder omringden en niet loslieten.
Of nog een moment waarin verdriet en verbittering centraal in mijn leven leken te staan. Een moment bij mijn therapeute, waarbij ik, in gedachten en gebed verzonken, twee handen op mijn gezicht voelde en een stem die bleef herhalen: “Heb vertrouwen en je zult zien!”
Die momenten en andere kleinere momenten hebben mij overtuigd dat God een relatie wil met mij, met jou, met ieder van ons. We zijn bemind door Hem met een onbegrijpelijk diepe liefde! Vanuit die Liefde kan Hij ons hele leven transformeren! We moeten alleen maar ons hart voor Hem openstellen en heel eenvoudig Kind van Hem zijn…
Dan een 2de vraag: Durf jij te verkondigen?
Stel nog eens: Jezus is hier gepasseerd tijdens de mis en heeft jou aangesproken om te gaan verkondigen. De mis is gedaan, Jezus is vertrokken.
’s Avonds spreek je met vrienden of familie af die vragen: “Hoe was het in de mis? Wat doe je daar eigenlijk? Vind je dat wel nodig en überhaupt interessant?”
Vertel jij hen dan over Jezus die je die dag heeft aangesproken?
Ik denk dat we vaak bang zijn om over ons geloof te praten. Bang om niet begrepen te worden, om misschien zelfs uitgelachen te worden.
Misschien is zo’n moment wel het moment om te vertrouwen op Jezus, om op uwe wandelstok te steunen. Het is een moment om Jezus te vragen voor de juiste woorden. Niet koste wat het kost mensen proberen te overtuigen, zegt Jezus, maar spreken vanuit ons hart, vanuit onze relatie met God.
Durven verkondigen, is ons durven kwetsbaar opstellen.
In mijn leven heb ik, ook onder jongeren, vaak ervaren dat er een grote nieuwsgierigheid is naar God, een zekere behoefte aan spiritueel leven. Ik moet eerlijk zeggen dat mijn ervaringen bij het getuigen over Gods liefde vooral positief werden onthaald. Jongeren vroegen door of toonden interesse. Vorig jaar en het jaar ervoor begeleidden Raf, mijn man en ik tentenkamp. Een jongerenkamp van het bisdom voor jongeren tussen 18 en 30 jaar. We voerden uitgebreide gesprekken met hen, over God en geloof, over de Liefde. Hun openheid was innemend!
Daar voelden we hoezeer het de moeite waard is om te durven getuigen, in onze sterkte, maar ook in onze gekwetstheid…
Dan de laatste en misschien wel de lastigste vraag: Wil jij alles daarvoor loslaten?
Vertrekken met alleen onze wandelstok.
Apostel-zijn is niet bepaald een comfortabel engagement, het vraagt om een radicale levenskeuze.
Willen wij zo ver gaan? Is ons geloof zo diep dat we tot alles bereid zijn?
Wat vraagt Jezus ons, hier en nu, om werkelijk zijn apostel te worden?
Een vraag die leeft voor ieder van ons en die voor ieder van ons een ander antwoord heeft. Misschien wel de moeilijkste, althans voor mij, waartoe zijn wij gezonden? Concreet? En gaan wij in op zijn appèl om radicaal apostel van Hem te zijn?
Ik wens jullie tot slot veel vreugde om Gods liefde
en moed in jullie keuzes om Hem te volgen!

Dorien Vanbel

14de Zondag door het Jaar 6-7 juli 2012

In mijn laatste geloofsgetuigenis luidde het slot:” de christelijke liefde is de basis van het nieuwe verbond tussen God en ieder van ons persoonlijk.”
Heel graag had ik vandaag , los van de lezingen, uw bijzondere aandacht willen vragen voor de liefde.
Onlangs las ik het boek” biecht van een kardinaal” ik ben dikwijls ontroerd geweest omdat hij met zoveel liefde spreekt over onze moeder de heilige Kerk Niettegenstaande alle periodes, die een blammage geweest zijn voor de kerk en de voelbare hedendaagse problemen, blijft hij trouw aan zijn liefde voor zijn katholieke roots
Een van de vele redenen die in het boek besproken worden over de terugval van het aantal gelovigen citeert hij: “we hebben gefaald omdat we te weinig gesproken hebben over de liefde van God voor de mensen. Hij is van mening dat we aan onze medemensen de tederheid van God moeten leren ontdekken.”
We hebben ons vast gepint op organisatorische en theologische vraagstukken en zijn vergeten dat Christus ons de liefde is komen leren: de liefde voor de verdrukten, de uitgestotenen, de vernederden, de zwakken.
Als illustratie wil ik graag een heel eenvoudig verhaal lezen van een Chileense schrijver, een simpel verhaal over een wolk en een duin maar met diepmenselijke waarde. Het is vakantie en dan mag ik misschien wel een zijsprongetje maken, dat nochtans stof tot nadenken geeft.
DE WOLK EN DE DUIN
“Iedereen weet dat wolken een zeer bewogen maar ook een zeer kort leven hebben.”
schrijft Bruno Ferrero, en dit is de aanleiding tot het volgende verhaal.
Midden in een grote storm boven de Middelandse zee werd een wolk geboren. Maar tijd om daar op te groeien was haar niet gegund .Een krachtige wind blies alle wolken naar Afrika.
Zodra ze bij het Afrikaanse continent arriveerden, veranderde het klimaat: een gulle zon schitterde aan de hemel. En beneden strekte zich het gouden zand van de Sahara uit. De wind joeg het verder de richting van de wouden in. het zuiden omdat het in de woestijn eenmaal nauwelijks regent.
Maar wat zich bij jonge mensen voordoet, doet zich ook voor bij jonge wolken, ze besloot zich los te maken van haar ouders om de wereld te leren kennen.
“Wat ga je nou doen?” protesteerde de wind “de woestijn is en blijft overal hetzelfde! Kom op, terug naar je formatie, we gaan naar Midden-Afrika waar bergen zijn en ontzagwekkende bomen.”
Maar de jonge wolk , die rebels was aangelegd, gehoorzaamde niet; stukje bij beetje liet ze zich zakken, totdat ze op een mild briesje vlak boven het gouden zand zweefde .Na een flinke zweeftocht zag ze plotseling een van de duinen haar glimlachend aankijken. Het viel haar opdat de duin ook jong was, pas gevormd door de wind die net voorbij was gekomen. Ze was op slag verliefd op zijn gouden haardos.
“Goeie morgen” zei ze “hoe is het leven daar beneden?”
“Gezellig, met andere duinen, de zon, de wind en de karavanen die hier af en toe voorbijkomen. Soms is het heel erg heet maar het is vol te houden. En hoe is het leven daarboven?” “ Ik heb ook de wind en de zon , maar ik heb het voordeel dat ik door de lucht kan zweven en een hoop dingen zie.”
“Mijn leven is aan de korte kant,” zei de duin, “als de wind uit de duinen terugkomt, dan is het met mij gedaan.”
“En daar word je verdrietig van? “
“Het geeft me het gevoel dat ik nergens goed voor ben.”
“Zo voel ik mij ook. Zo gauw er een nieuwe wind langs komt, vertrek ik naar het Zuiden en verander ik in regen. Ja, dat is mijn lot nu eenmaalDe duin aarzelde even, maar zei tenslotte:” weet je dat voor ons duinen, de regen het paradijs is?”
“Ik wist niet dat ik me in zoiets belangrijks kon veranderen.” Zei de wolk trots.
“Ik heb allerlei legendes gehoord, van de oudste duinen. Ze zeggen dat we na de regen overdekt raken met planten en bloemen. Maar wat dat is, zal ik nooit weten want in de woestijn regent het maar heel zelden.”
Nu aarzelde de wolk , maar niet lang, want daar was haar brede glimlach alweer en ze zei: “als je wilt, kan ik je bedekken met regen Ook al ben ik hier maar net, ik ben verliefd op je en zou hier wel altijd willen blijven.”
“Ik was ook verliefd op jou , meteen toen ik je aan de hemel zag,” zei de duin, “maar als jij je mooie witte haar verandert in regen, ga je dood.”
“De liefde sterft nooit “zei de wolk “ze veranderen, ik wil jou het paradijs laten zien.”
En ze begon de duin te strelen met haar druppeltjes; zo bleven ze heel lang samen, tot er een regenboog verscheen.
De volgende dag was het duintje een en al bloemen, andere wolken die voorbij dreven, dachten dat er daar al een deel van het woud lag dat ze zochten, en lieten hun regen vallen.
Twintig jaar later was de duin veranderd in een oase die met de schaduw van haar bomen verkoeling bood aan de reizigers.
En dit alles omdat er ooit een verliefde wolk is geweest die niet bang was haar leven te geven voor de liefde.

Paula Van den Eynde

13de zondag door het jaar 1 juli 2012

Het dochtertje van Jaïrus ( Jezus verricht wonderen) Marcus
De eerste lezing komt uit het boek Wijsheid en beweert dat God de mens niet voor de dood geschapen heeft, maar voor het leven. God wil dat de mens leeft. Jezus is gekomen om de mensen op de hoogte te brengen van dit feit.
En Marcus wil op zijn beurt in het evangelie van vandaag aan zijn lezers duidelijk maken, dat God geen vreugde vindt in de ondergang van mensen en dat hij hun nieuw leven wil schenken. Dit evangelie gaat niet over dood maar over leven..
En toch is er nog zoveel ‘dood’ op onze aarde. En dan bedoelen we niet de sterfelijkheid die bij het leven hoort. Maar de dood die midden in het leven te vinden is en veroorzaakt wordt door mensen: honger, moord, oorlog, passionele haat, psychische terreur. Hoeveel honderdduizenden mensen zijn er de afgelopen eeuw niet voortijdig gestorven door toedoen van andere mensen? Waar komt die drijfveer om te doden toch vandaan? Wat heeft de mens zo aangetast?
De ‘bange’ mens, de mens die onder druk staat door allerlei angsten, maakt zichzelf tot maat van alle dingen, want de ander moet zijn als ikzelf. En de ander, inderdaad de ander wordt ‘de hel’. Want er bestaat geen ruimte voor het anders zijn van de ander, laat staan voor zijn succes.
Met angst bedoel ik de angst om te falen,te verliezen, de angst voor onzekerheid, de angst verkeerd begrepen te worden, de afgunst, het winstbejag, verslavingen. Die houden mensen in hun greep, maken ze afhankelijk en ontnemen aan mensen hun vrijheid. In onze dagelijkse relaties worden wij niet altijd gedreven door de liefde, maar ook door de angst.
God wil dat wij onze angst opzij zetten en dat wij leven. Want God ziet de zaken niet met de ogen van de angst. God ziet met de ogen van de liefde. Als wij niet zien met de ogen van de angst, maar met die van de liefde wordt alles anders, veel beter. Wij zijn dan tot veel positieve dingen in staat en maken een betere wereld waarin we zelf gelukkiger zijn. Dan hoeven wij God niet meer voor te houden wat wij nodig hebben, het enige wat we moeten doen is ons voor hem openstellen en bereid zijn van hem te leren. En de angst zal zich oplossen.
Voor moderne en bovendien westerse lezers lijkt dit evangelie van het meisje dat opstaat uit de dood, pure magie. Ze vragen zich af of dit wel echt gebeurd kan zijn. Want, wie gelooft er vandaag nog in wonderen? Alhoewel wij een spreekwoord hebben dat zegt: de wonderen zijn de wereld nog niet uit. En bovendien gaat iedereen akkoord wanneer we zeggen dat we in een ‘wonderbaarlijke, knotsgekke’ wereld leven.
Gerard Bodifée wetenschapper en astrofysicus zegt: “Wij zitten gevangen tussen zekerheden die we denken te hebben enerzijds en een grote onwetendheid die we vermoeden anderzijds.
Beroemde wetenschappers zochten en zoeken naar een antwoord op aloude levensvragen. En ja, in de rationele wetenschap zoekt de rusteloze mens naar wetten waarop hij kan rekenen en een bodem van feiten waarop hij kan steunen. En zo brengt de wetenschap vandaag in onze westerse cultuur een consensus tot stand over fundamentele vraagstukken die religie grotendeels vervangt.”
Maar de wetenschap is, net als het leven zelf, voortdurend in opstand tegen zichzelf. Wetenschap is bedoeld om zekerheden op te leveren, maar zij blijkt uiteindelijk vooral zekerheden uit te sluiten. Wat is bijvoorbeeld ‘waarheid’? Waarheid is het product van de menselijke wil. Want er is naast de wetmatigheid in de natuur ook nog de vrijheid van de mens, het menselijke initiatief,zeg maar.
Want mensen kunnen kiezen tussen goed en kwaad. Zij kunnen waarnemen, bewuste beslissingen nemen ten goede en ten kwade, zij kunnen filosoferen maar ook dromen en … zij kunnen geloven in God én zij kunnen geloven in wonderen..
Want wonderen zijn het bewijs dat het goddelijk bewustzijn werkzaam is en dat de liefde sterker is dan de angst. En dat is waar het in dit evangelie om gaat. Een bemoedigend woord, een knipoog van verstandhouding, een positieve opmerking, een compliment, een vertederend gebaar, een kleine attentie, een simpele glimlach kunnen ‘wonderen’ verrichten.
En ben je nu terecht kritisch en heb je geen oren naar wonderen en het bestaan ervan, lees dan eens in het pas verschenen boek van Jan De Cock dat de titel draagt ‘dood – gelukkig – leven’ . En pas dan zal je beamen dat wonderen nog echt van deze tijd zijn. En dat God ze dagelijks laat gebeuren.

Vera Struyf

GEBOORTE van de heilige JOHANNES DE DOPER 27 juni ’12 – B

Tweemaal in de loop van het kerkelijk jaar vieren wij in de Westerse kerk Sint-Jan de Doper: zijn geboorte, zoals vandaag, en zijn onthoofding. De Oosterse kerk doet het veel uitbundiger: daar kent men niet minder dan 6 feesten. Lucas heeft het uitgebreid over het optreden van Sint-Jan bij de Jordaan. Heel Jeruzalem is uitgelopen om te gaan kijken en luisteren naar iemand die zich vrij non-conformistisch zelfs confronterend opstelt en die geen blad voor de mond neemt. Hij durft het zelfs aan zijn toehoorders ‘adderengebroed’ te noemen, hij verwijt ze dat ze zich al te gemakkelijk beroepen op hun afstamming van Abraham, precies of daarmee alles gered is.
Zijn gehoor is zowat een dwarsdoorsnede van de Jeruzalemse inwoners: ook tollenaars en soldaten staan er tussen het volk. En hij preekt een revolutie van binnenuit, een totale innerlijke ommekeer, want er staan grote dingen te gebeuren, er is nu geen tijd te verliezen: de bijl ligt al klaar aan de wortel van de boom, en als die vruchten oplevert, dan moet hij eraan geloven.
Van zijn toehoorders verwacht hij dan ook duidelijke tekens van bekering. Hij vraagt voor zich geen eerbetoon, al wat hij vraagt is de weg vrij te maken voor de komst van de Heer. Het hele terrein van het leven moet schoongemaakt worden voor de komst van de rijk Gods, de weg dient geëffend te worden.
Daarom moeten mensen zich vrij maken, zich ontdoen van alles wat in de weg staat, van elke bezigheid die het rijk Gods zou hinderen. Pas daarna zal men kunnen openstaan voor de komst van de échte Redder, de Zoon Gods die zal dopen niet met water, maar met de geest.
Hijzelf blijft op de achtergrond, hij wil alleen maar voorloper zijn, de mensen naar Jezus brengen. Na mij komt Hij die groter is dan ik. Hij preekt een andere manier van zien en handelen, van waarde-oordelen uitspreken, van beslissingen nemen, van keuzes maken.
Later zal Hij Jezus dan ook herkennen en aanwijzen: zie daar het Lam Gods.
Hijzelf houdt het bij zijn bescheiden rol: een roepende in de woestijn die vraagtekens stelt bij heel onze aanpak.
In het Middelheim-openluchtmuseum in Antwerpen staat het zeer gekende beeld van de profeet van Gargallo: een uitgemergeld lichaam, dat alleen maar het verlengstuk is van het hoofd met dat ene , uitpuilende oog, het oog van de ziener, en een open mond die schreeuwt, die aanklaagt en oproept tot een andere manier van leven. De stem van God temidden van de mensen.
Zoals het optreden van Sint-Jan verwees naar de komende Messias, zo is het de opgave voor elke christen om iets van Jezus vindbaar, herkenbaar maken.

Bert Taymans

Sacramentsdag 20 juni ’12 – B

Velen van jullie, misschien wel iedereen kent volgende ervaring. Iemand vraagt hoe het met je gaat, want je hebt zopas wat meegemaakt i.v.m. je gezondheid, je werk, een geliefd persoon. Je begint dan te antwoorden en na een of twee zinnen wacht je even om de juiste woorden te kiezen en verder te praten. Maar op slag begint de vraagsteller over zich zelf te praten. Op zulk moment vraag ik me dan af of hij of zij wel echt om mij begaan is, ofwel of de vraagsteller een opening zocht om over eigen lief of leed te praten.
Ongeveer een week na het overlijden van mijn moeder ging ik mijn vader eens opzoeken. Het eerste wat hij me zei was: “ik heb al vele mensen moeten troosten”
Wat heeft dit nu met Sacramentsdag te maken? Wel we kennen allemaal wel iemand aan wie we alles kunnen zeggen en die ons nooit in de rede valt. Ik bedoel uiteraard Jezus van Nazareth. Hij heeft trouwens uitdrukkelijk gezegd: “komt allen tot Mij die belast en beladen zijt en Ik zal u verkwikken.”
Diezelfde Jezus beloofde ook om ten allen tijde bij ons te blijven en dat doet Hij ook op een uitzonderlijke wijze in de kerkgemeenschap waartoe wij behoren. Hij is er altijd in de geconsacreerde hostie, die we in elke eucharistieviering kunnen ontvangen. Dat geloven we nu al 20 eeuwen.
Ik heb niet veel onthouden van de godsdienstlessen in het M.O. maar ik hoor een priester-leraar ook nog zeggen :”God zou het zeker niet toelaten dat wij eeuwenlang in iets zouden geloven dat niet echt het Lichaam van Christus is en dat alleen maar een symbolische waarde zou hebben”.
Onlangs vertelde ons een diaken die de communie uitreikte in een rusthuis en dan ook telkens zei :”lichaam van Christus” aan elke mens die een hostie kreeg,. dat er plots een vrouw zei:” hoe, is dat nu nog niet op?” Toen ik dat aan onze voorganger Bert vertelde merkte hij op dat die licht-dementerende vrouw eigenlijk met die woorden de essentie van het Sacrament des altaars uitdrukte. Inderdaad dat zal nooit opgeraken zolang er priesters zijn om voor te gaan in eucharistievieringen.
Heel de kerkgeschiedenis lang is er altijd die eerbied voor de geconsacreerde hostie geweest. Elke processie eindigt met de priester die de monstrans draagt onder een baldakijn, gedragen door vier mannen. Ik herinner me dat alle mensen die stonden te kijken naar de processie, knielden op het moment dat de priester voorbij kwam. Sinds de 13° eeuw werd één dag per jaar speciaal gewijd aan de verering van de geconsacreerde hostie. Die hostie werd dan in een monstrans op het altaar gezet ter aanbidding door de gelovigen. In de 15° eeuw werd dit één van de meest populaire feestdagen. In 2014 wordt het 750 jarig bestaan van Sacramentsdag in Breda herdacht.
We geloven allemaal dat we waar dan ook en wanneer dan ook God kunnen aanspreken, maar als ik een geconsacreerde hostie zie dan weet ik dat ik in Zijn richting spreek als ik probeer te bidden. Ik denk dat wij gelovigen telkens weer echt eventjes één zijn na de communie-uitreiking. Het is goed dat wij volwassenen telkens weer met veel eerbied die hostie ontvangen.; jongeren, kinderen, kleinkinderen merken wel op hoe ouderen eerbiedig omgaan met het Lichaam van Christus. ’t Is dus zeker goed dat we één zondag op het jaar echt aandacht hebben voor datgene wat Jezus zei: “doe dit om Mij te gedenken.”

Guido Van hove

Pinksteren “Wind en vuur” 27 mei ’12 – B

Pasen, Hemelvaart, Pinksteren: een trio van 3 grote feesten, een drieluik, maar luiken die samen toch één groot feest vormen.
De komst, de nederdaling van de Geest vieren wij vandaag, dat weten wij vanouds. Jezus had toch aan zijn leerlingen beloofd dat Hij ze niet als wezen zou achterlaten. En Jezus wist waar Hij over sprak: was het niet dezelfde Geest die Hem altijd vergezeld had in zijn optreden? Want zelf was Hij destijds, gedreven door diezelfde Geest, naar de woestijn gedreven om er in zijn vasten nader tot God te komen en zich voor te bereiden op zijn zending, en diezelfde Geest inspireerde Hem om in de synagoge van zijn dorp het boekrol nemen en zijn geliefde tekst te verklaren, en op het kruis gaf Hij die Geest aan zijn Vader terug, die Hem met Pasen tot nieuw leven zou roepen. En tot dat nieuw leven zijn nu ook zijn leerlingen geroepen.
Pasen en Pinksteren waren geen feesten die voor de leerlingen uit de hemel kwamen gevallen, rekening houdend met hun Joodse achtergrond. Het volk vierde met Pasen immers de uittocht uit Egypte en de doortocht door de zee, en met Pinksteren het 7-wekenfeest: het verbond op de Sinaï en het oogstfeest: na de hongertocht door de woestijn vangt God zijn volk op en schenkt het de rijke oogst van het Beloofde land. Tijd van vervulling, van bekroning: het volk mag nu leven uit Gods hand.
En die twee feesten krijgen nu een nieuwe, rijke inhoud: Pasen wordt voor de apostelen het feest van het doopsel van de wedergeboorte, Pinksteren het vormsel van getuigenis. Het in-ademen van de Geest bewerkt ook het uit-ademen van de boodschap.
Lucas gebruikt in het verhaal van de Handelingen twee beelden om het ongewone gebeuren op te roepen en te duiden: de nederdaling van het vuur en het talenwonder.
De leerlingen worden er zo sterk door geraakt en omgevormd dat ze uit hun beslotenheid van de voorbije weken naar buiten uitbreken en beginnen te spreken zoals ze het nog nooit eerder gedaan hadden: weg is alle angst, weg alle onzekerheid. Zij zijn vol van Gods grote daden en voelen zich gedreven om te getuigen, ze ervaren een sterk gevoel van bevrijding, ze zijn er zich van bewust dat ze aan hun toehoorders woorden van leven te bieden hebben.
En ook de toehoorders voelen zich aangesproken: de twaalf stammen zoals ze eerder uitgezwermd waren, zijn vertegenwoordigd. Maar ook Romeinen en bekeerde heidenen staan tussen het volk, het gaat om een grensoverschrijdend gebeuren, een moment dat totaal nieuw is, een boodschap die universeel is. Een nieuw tijdperk breekt hiermee aan: de Messiaanse tijd, de tijd van vervulling, er ontstaat een nieuw volk, een nieuwe gemeenschap, de kerk van Christus. Later zullen ze genoemd worden: de “mensen van de Weg”, zij die de weg volgen waar Jezus van gesproken had: “Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven”.
Dit verhaal uit de Handelingen is een van de weinige in de Bijbel waarbij een bepaalde dag en uur worden genoemd: het was op het Pinksterfeest, op het 3de uur. Wat betekent: vroeg in de morgen, bij het ontluiken van de dag. Het uur waarop alles weer tot leven komt. Een nieuwe morgen, een nieuwe tijd die aanbreekt. Dan breekt de Geest door. Het uur waarop tijdens de week de winkels, kantoren en scholen opengaan. Elke nieuwe morgen, elke nieuwe dag, elk moment biedt ons de kansen van de Geest, maar het gaat ook telkens weer om het uur te herkennen waarop de Geest ons aanspreekt en uitnodigt. Ja, en soms blijft Hij aandringen en laat Hij ons niet gerust tot we loskomen uit lusteloosheid en verlamming en toch in beweging komen. De Geest in de gedaante van vuur dat verwarmt, van een wind met stormkracht of met de strelende zachtheid van een briesje, er bestaat geen vast stramien voor, want de Geest waait waar Hij wil.
Hij schenkt ons kracht en troost, Hij inspireert ons en roept ons op, Hij begeestert de gemeenschap om van de liefde een levenswerk te maken, in het spoor van Jezus van Nazaret. Hij rust ons uit met zijn zevenvoudige gaven: goedheid, trouw, mildheid, geduld, barmhartigheid, vriendelijkheid en sterkte. Vandaag bidden wij dat Hij ze kwistig over ons zou uitstrooien en laten we ze mekaar ook maar gulhartig toewensen.
Het speelde zich allemaal af op Pinkstermorgen, rond het derde uur: het begin van een nieuwe dag, voor de apostelen een dag om aan de slag te gaan.
Zo is het ook voor ons.
Een zalig Pinksterfeest, ook voor wie je thuis moest laten.

Bert Taymans

7de Paaszondag 20 mei 2012

In Nederland noemen ze de zondag tussen Hemelvaartsdag en Pinksteren ‘wezenzondag’. Ze gedenken dat Jezus’ leerlingen in die tussentijd verweesd zijn achtergebleven. Het evangelie dat we vandaag hoorden, komt uit het hogepriesterlijke gebed van Jezus, het is zijn testament in een dankend en smekend gebed tot Zijn Vader. In het moment van afscheid nemen, verwoorden mensen wat hen sterk bezighoudt. Zo ook Jezus, en deze woorden blijven bij de achterblijvers nazinderen, soms een leven lang.
In dit intiem gebed drukt Jezus de wens uit dat zijn leerlingen gegrepen mogen worden door zijn liefde voor hen en door zijn nalatenschap. Dat zij gegrepen worden door de caritas. Wat dit concreet betekent, komt in Jezus’ woorden uitvoerig aan bod. Hij roept ons op in onze omgeving de eenheid te zoeken en te promoten, om met vreugde het kwaad te weerstaan, om toegewijd Gods woord, leven en liefde aan mekaar door te geven. Geen gemakkelijke tekst en opdracht. Laten we er nog eens dieper op ingaan.
De vier voorwaarden, de levenswaarden van de caritas zijn eenheid, vreugde, toewijding en waarheid.

  • De eenheid: de verbondenheid met God en met elkaar; dit staat tegenover jezelf centraal stellen en dus niet wat je met en voor elkaar doet. Het gaat hier dus om een blijvende betrokkenheid op elkaar, wat er ook gebeurt. Verschil en diversiteit zijn noodzakelijk en goed, maar mogen geen struikelblok worden voor de eenheid onder elkaar. Laat ons onze energie positief gebruiken en niet in het uitdiepen van verschillen rondom kerkdiscipline, kerkorganisatie en kerkvormen.
  • De vreugde: de christelijke vreugde die heel wat dieper ligt dan goedkoop amusement als vlucht uit de alledaagse zorg en angst. Vreugde als krachtbron, als bezieling tegen isolement en eenzaamheid.
  • De toewijding: de toewijding aan God dat Johannes plaatst tegenover het toebehoren aan de wereld, waarmee hij bedoelt: aan de tegenkrachten van de schepping en de liefde. Ons christendom van de caritas is echter geen vlucht uit de wereld, het mag geen binnenskamers christendom zijn. Onze solidariteit met de wereld is voor de christen onontbeerlijk, ons handelen in de wereld moet onze geloofsgetuigenis belichamen. Het is een geloof met de ogen open, van het geraakt worden door de zwakken.
  • De waarheid: tegenover de waarheid van God staat de waarheid van de loutere rede. Gods waarheid is vollediger, de waarheid van de rede beperkt zich tot de zichtbare en tastbare realiteit. Waarheid is de manier waarop christenen omgaan met de werkelijkheid van iedere dag in het licht van Jezus’ leven, met de waarachtigheid waarop ze het woord van God ter harte nemen.

God is liefde lezen we in de Johannesbrief. Die naam heeft Jezus bekend gemaakt. Geen mens heeft God ooit gezien maar wie zonder liefde is, kan Hem niet kennen. Laat ons dus bidden om daadkrachtige onderlinge liefde, om caritas. Immers als we elkaar liefhebben, maken we openbaar wie God is. Waar vriendschap en liefde heersen, daar ziet men God aan het werk. Volgens de heilige Augustinus moet de broederlijke liefde universeel zijn. Hij schrijft: “ Als jouw genegenheid zich beperkt tot je gezin of je verwanten, dan is dit een gelovige onwaardig. Zulke genegenheid tref je bij de dieren aan. Keer de situatie om, zegt Augustinus. Denk jij dat je om elkaar lief te hebben elkaar eerst moet kennen? Nee, om elkaar te kennen moet je eerst liefhebben. Dat is het wonder van de liefde: dat je elkaar niet hoeft te kennen om van elkaar te houden. Als je houdt van je buurman, dan zul je onmiddellijk ook zijn innerlijk kennen.” We zijn op weg naar de liefde dit is de inzet van ons aardse leven. Immers de liefde draagt in zich een extreme vorm van geweld om de wereld de redden, schrijft de Algerijnse kardinaal Duval. Misschien helpen de versregels van het bekende gedicht van Alice Nahon ‘t is goed in eigen hert te kijken’ als kompas en kan gebed ons op tijd en stond herbronnen.

Rik Wyffels

HEMELVAART van de HEER – 17 mei 2012

Veertig dagen zijn voorbijgegaan sinds wij Pasen vierden. Veertig jaren bracht het Joodse volk in de woestijn door, met honger en dorst op weg naar een betere toekomst. Ook Jezus bracht veertig dagen door in de woestijn, als een voorbereiding op zijn zending, op wat nog volgen zou. En nu, na veertig dagen van onverwachte ontmoetingen, zien zijn leerlingen Hem voor de laatste keer, en daarmee wordt het levensverhaal van Jezus nu afgesloten.
De bijbel leert ons : “In het begin schiep God hemel en aarde” En psalm 115 voegt er aan toe: “De hemel is de hemel van God, de aarde heeft Hij aan de mensen toebedeeld”. “De hemel is de hemel van God” zegt dus de psalmist, en zo voelen wij het ook aan, die hemel kunnen wij niet binnen ons aards bereik brengen, maar met de aarde hebben wij zoveel meer te maken.
Maar daarom heeft God zijn wereld nog niet losgelaten. Want in de bijbelverhalen daalt Hij soms neer en gaat Hij er op bezoek: zoals bij Noach toen het allemaal mis begon te open loop op aarde, of bij Abraham om hem een onverwacht nageslacht toe te zeggen. Hij bezoekt, openbaart zich, stuurt zijn gezanten en ten slotte zijn eigen Zoon, want God gaf niet alleen de aarde aan de mensen, ook nog zijn eigen Zoon, die kwam om van de aarde toch een stukje hemel te maken. “Het Woord is vlees geworden”, en daarmee engageert God zich voor zijn wereld. Zo heeft Hij een blijvende verbinding gelegd.
En nu kunnen wij, mensen op zoek gaan naar een overbrugging, een verbinding met de hemel. Mensen die bidden kunnen dat voor een stuk waar maken. Maar onszelf tot bij God opkrikken of God naar ons toehalen lukt niet: Babel werd immers een groot fiasco. Maar we kunnen wel tot halverwege gaan, tot op de berg bijvoorbeeld, daar komt God ons een stuk tegemoet. Zo gebeurde het op de Sinaï met de wet, of op de Thabor bij de gedaanteverandering. En nu bij het afscheid van Jezus.
Jezus maakt die verbinding een stuk steviger: Hij is neergedaald en nu weer opgeklommen. Die aarde van de mensen is ook zijn aarde geworden, want Hij ging hier rond al weldoende. Hij heeft daarbij zozeer gewerkt om het liefdesaanbod van God herkenbaar en tastbaar te maken voor ons dat Hij die onmogelijke verbinding tussen de twee mogelijk heeft gemaakt. Er is een beginnende eenheid gegroeid tussen hemel en aarde, maar een waaraan nog te werken valt. De hemel is nog altijd van God, maar we hebben er nu een bemiddelaar. Van tegengestelden, zijn hemel en aarde nu samenspelers geworden, zoals het van in den beginne bedoeld was.
En nu is het aan ons, mensen, om de weg op te gaan die Jezus uitgestippeld heeft, niet door naar de hemel te blijven staren, maar door hier op aarde aan de slag te gaan, omwille van Jezus die nu bij de Vader is thuisgekomen. Dat doen wij dan niet alleen omwille van de aarde op zichzelf, maar om te werken naar het model van de Vader en zijn Zoon: op aarde zoals in de hemel, leerde Jezus ons bidden, en dat is ook de diepere betekenis van Hemelvaart. Dat op aarde zoals in de hemel zijn Naam geheiligd wordt, zijn Rijk van vrede vaste voet mag krijgen en zijn gerechtigheid vorm mag krijgen.
Die drie beden verwijzen meteen naar onze 3 kerntaken: het bidden, geheiligd zij uw Naam, de verkondiging: uw Rijk kome, en de dienst aan de medemensen: uw wil geschiede.
Dat moet zichtbaar worden in concrete daden van brood voor al wie honger heeft, van vertrouwvol en volgehouden gebed, van barmhartigheid en verdraagzaamheid, van vergeving en verzoening
Daar liggen onze opdrachten als christenen: gedragen door Jezus die ten hemel opgenomen is, mogen wij geloven en werken aan een aarde die aan mensen is toevertrouwd. Moge, omwille van onze band met Jezus en ons geloof in die nieuwe hemel ons bidden verhoord en ons mensenwerk gezegend zijn.
“Mannen van Galilea”, lazen we in het boek van de Handelingen, “wat staat ge naar de hemel te kijken, deze Jezus die van u is weggenomen naar de hemel, zal op dezelfde wijze terugkeren”.
Het verhaal eindigt hier niet, het gaat voort.

Bert Taeymans

5de Paaszondag 6 mei 2012

Het beeld van de wijnstok en de ranken, is een beeld dat heel sterk aanspreekt door zijn eenvoud. Als je wordt afgesneden van de bron, verdor je. Als je vrucht wil dragen, moet je het contact met de bron goed onderhouden.
In een gesprek met kardinaal Danneels vraagt de reporter aan de kardinaal: waarvoor bent u in de toekomst het meest beducht op religieus vlak?
“Dat de mens evolueert naar een toegeklapt wezen. Een wezen dat helemaal narcistisch wordt, naar zijn eigen navel staart en zijn eigen klein geluk, en geen enkel perspectief meer heeft op de andere en op de toekomst. Het dichttrekken van het gordijn van de hemel. En die hele onzichtbare wereld ofwel doodzwijgen, ofwel niet eens meer zien”.
Phil Bosmans verwoordde dezelfde gedachte zo: “de maatschappij heeft God dood verklaard. De wetenschappelijke vooruitgang zou het graf van God zijn. Maar God is niet dood. Het zijn de mensen die dood gaan aan het begraven van God. De mensen zijn verward, zitten in de duisternis. God is de diepste samenhang van alles wat leeft. Als je hem weg doet, valt alles uit elkaar. De mens weet zelf niet meer waar hij staat. Mensen zijn hun wortels kwijt”. Het contact met de levensader lijkt verbroken.
Gerard Bodifée wijdde er zelfs een boekje aan: “Weg uit de leegte”. Hij schrijft: de spirituele leegte die de weggevallen religie nalaat, is als een vacuüm waarin het leven verstikt. Het enige zinnige doel dat de mens zich dan kan stellen, is de zo snel mogelijke bevrediging van zoveel mogelijk behoeften”.
Ook mensen vanuit een andere cultuur valt op dat er in het Westen iets schort. De Indiër Mansukh Patel schrijft: “het probleem van de westerse samenleving is dat haast alles gericht is op vulling in plaats van op vervulling. De manier waarop wij ons voeden, is daarvan maar één voorbeeld. Velen eten tot ze er zich niet meer fit bij voelen. Ook op andere vlakken is alles gericht op een eenzijdig consumeren. De consumptiemaatschappij heeft de mensen materialistisch gemaakt tot in hun denken toe. Zo proberen we ons onvervulde hart en onze onvervulde geest tevreden te stellen. Dat laatste is een illusie”.
Hoe het tij keren? Dat is de vraag die ons vandaag bezighoudt. Hoe het contact met de bron, de wijnstok herstellen en niet enkel de verdorring stoppen, maar opnieuw vrucht dragen? Want zonder onze bereidheid en actieve medewerking zal het Rijk Gods niet komen. Wij zijn medeverantwoordelijk.
Als iemand in mij blijft, en ik in hem, zegt Jezus, dan zal hij veel vrucht dragen. En komen we in een vruchtbare spiraal terecht: dan zal de Vader snoeien zodat we nog meer vrucht dragen. En zo zal de grootheid van de Vader zichtbaar worden. Dit is de boodschap en zoeken naar God, naar de wijnstok, dat is de opdracht.
Hoe we die wijnstok, die bron kunnen vinden en aanboren, leert Jezus ons in het evangelie. Het is niet zo maar leren: Jezus leeft ons voor hoe we de bron kunnen vinden en vrucht kunnen dragen, lees: de Vader vinden, gelukkig worden en zo gelukkig maken.
In de evangelies doet Jezus eigenlijk niet meer dan voortdurend in ons het goede naar boven roepen en ons uitnodigen om de kracht hiervoor uit de wijnstok te putten. En als we dan zo vanuit die kracht liefde en warmte uitstralen, zullen we als vanzelf vrucht dragen.
Die warmte en liefde geven ons immers de vreugde en tevredenheid om mild in het leven te staan en niet enkel voor onszelf te leven, maar andere mensen te tegemoet te treden zoals we graag zouden hebben dat ze ons temoet treden. Dat is wat Jezus vraagt om verbonden te blijven.
Of om in de beeldspraak van vandaag te blijven: als God liefde is, dan bestaat de ware natuur van de mens erin om dagelijks liefde en warmte te geven. En de vreugde die we zo ervaren, verruimt ons hart en maakt de wijnrank sterker, en zo kunnen we nog meer vrucht dragen. De vruchtbare spiraal.
Amen

Philippe Van Assche

4de Paaszondag 29 april 2012

Ik ben de goede herder – zo stelt Jezus zich voor in het evangelie.
Zo zegde hij ook: ik ben de wijnstok, ik ben het brood om van te leven, ik ben de weg, de waarheid en het leven. Ik ben – woorden nam Hij wel vaker in de mond. Jezus hield van zo’n rechtaan stijl en daar hebben de meesten waarschijnlijk geen probleem mee.
Anders ligt het met het beeld herders en schapen. Wat een herder de hele dag zoal doet weten we vandaag niet meer. Het beroep van schaapherder komt hier niet veel meer voor. Vandaar waarschijnlijk dat we van dat beroep een lieflijk, soft beeld hebben. Is dat goede herder verhaal nu nog wel actueel?
En wie herder zegt, denkt automatisch aan een kudde en in één adem aan domme volgzaamheid en een vanzelfsprekende afhankelijkheid. En voor ons, westerlingen is dat niet evident. Want wij maken er juist een punt van ons leven zelf in handen te nemen en vrij en onafhankelijk onze eigen weg te gaan.
Bij oude, oosterse volkeren was het de gewoonte dat ze hun leiders ‘herders’ noemden. Ook en eerst en vooral hun politieke leiders. Een koning was de herder van zijn volk. Wij zouden zeggen: de ervaren gids.
En in het Oude testament wordt Gods volk meer dan eens vergeleken met een menigte schapen zonder herder. Die beeldspraak gebruiken wij niet meer. De profeten in het O.T. gaan regelmatig tekeer tegen de koningen en de geestelijke leiders omdat ze ontrouw zijn aan hun roeping. Ze dragen geen zorg voor het volk, maar ze buiten het uit. Ze trekken zich niets aan van verdwaalde schapen. Het zijn geen zorgzame herders. Ze scheren hun schapen kaal en gebruiken de wol voor hun eigen profijt. Klinkt ons dat niet bekend in de oren?
Niemand kan zonder herders. Het zijn mensen die aan het leven richting geven, mensen die gids zijn. En iedereen heeft zulke herders, of hij het beseft of niet. En wie ze niet heeft, is op de dool en vindt geen weg in het leven. Zo zijn er veel mensen die ronddolen als schapen zonder herder en zeker zonder goede herder en dat op vele belangrijke terreinen in hun leven.
Kinderen zonder ouders bijvoorbeeld, of zonder zorgzame opvoeders. Er zouden er zo’n 14 miljoen leven op deze wereld. Of burgers die in hun politieke leiders geen vertrouwen meer kunnen hebben, zoals dat gebeurt in Syrië.
We kunnen wel stellen dat het een belangrijke vraag is wie in ons leven een rol speelt van herder.
God wordt niet als goede herder voorgesteld. De eigenlijke boodschap is: God zal zorgen voor goede menselijke herders. Die belofte heeft hij waargemaakt door Jezus.
De allerbelangrijkste richtingaanwijzer voor elke mens is wel het persoonlijk geweten. Het eigen geweten van een mens heeft altijd het laatste woord. Maar een goed geweten (zoals wij dat noemen), laat zich voorlichten en leiden.
Buiten verantwoordelijkheid voor onszelf dragen wij verantwoordelijkheid voor andere mensen. Voor wie zetten wij de richting uit? Mensen met wie we het leven delen, mensen die op ons kunnen vertrouwen. We staan niet dikwijls stil bij die grote verantwoordelijkheid. Mensen zijn in menig opzicht elkaars herders.
Goede herders voor elkaar zijn in de voetsporen van Jezus wil zeggen dat we voor elkaar borg staan. Dat we borg staan voor leven ondanks lijden en dood; sterker dan lijden en dood. Dat we met elkaar omgaan in oprechtheid, met zachte hand, rechtlijnig, eerlijk, hartelijk. Het houdt in dat we steeds kiezen voor verzoening, voor nieuwe kansen en voor vertrouwen en voor vergeving.
Herderschap is echter geen vrome, idyllische, brave bezigheid, want het gaat de harde en moeilijke situatie niet uit de weg. Maar het betekent ook aan de ander een ruim gevoel geven van eigenwaarde en toekomst, telkens weer.
En dat is het wat Jezus bedoelde toen hij zegde: ik ben de goede Herder. Hij wil aan ons leven richting geven, telkens weer maar hij wil bovendien ook dat wij ons geborgen voelen in zijn liefde.
Dit is misschien een goede gelegenheid om het rijtje eens af te lopen van al de mensen op wie wij enige invloed uitoefenen en ons af te vragen of die invloed positief genoeg is.
Dit verhaal is een uitdaging naar ons toe. En wat overduidelijk is, is dat het goede herder verhaal even actueel is dan 2000 jaar geleden.

Vera Struyf

5de Zondag van de vasten – 25 maart 2012

In de 1ste lezing spreekt Jeremia over het Nieuwe Verbond dat god in het hart grift van de mensen. Waarin bestaat die vernieuwing,
Het oude verbond werd neergeschreven op stenen tafelen op de berg Sinaï. Maar voortaan zal God zijn wet schrijven in het binnenste van de mens, in hun hart.
Wanneer de Bijbel spreekt over het hart is dat zeker niet romantisch bedoeld – neen- in de Bijbelse taal is het hart de kern van de menselijke persoon.
Daar zetelt onze wil en besluitvorming. Daar bevindt zich de bron van onze innerlijke energie.
Het hart is de kracht tot liefhebben waardoor een mens naar de anderen wordt gedreven.
De liefde waartoe Christus ons oproept is een liefde die ons uit onze middelmatigheid optilt. Maar hoe die oproep tot liefde vandaag invullen?
In het Evangelie wordt gezegd: “als de graankorrel niet sterft geeft hij geen vruchten” en ook horen we Jezus zeggen: “Wie zijn leven bemint zal het verliezen en wij zijn leven haat zal eeuwig leven.”
Maar zijn wij als christenen niet juist geroepen om het leven te bewaren, te beschermen i.p.v. het te vernietigen?
Dit lijkt een echte tegenspraak!
Bij Paulus in zijn brief aan de Hebreeën vinden we echter het antwoord:
Hij maakt ons duidelijk dat de weg van het lijden van Jezus juist daarin het teken van liefde te vinden is.
Het is niet de gemakkelijkste boodschap; maar wel de grond van ons geloof. Als Jezus zijn lijden aan de kant had geschoven, waar zouden wij dan staan? Dan waren wij grote sukkelaars. Dan zou het voor ons onmogelijk zijn om Hem als voorbeeld of als vriend te aanvaarden.
Dan zou hij een mens geweest zijn die in de jaren stillekens over onze planeet heeft gewandeld.
Door zijn lijden heeft Hij ons echter een uiterst teken van liefde gegeven.
Lijden is een deel van het meest menselijke in ons. Het maakt deel uit van het leven van ieder mens.

  • pijn – denken we aan de duizende zieken.
  • verdriet – om zoveel onbegrepen liefde.
  • teleurstelling – wie is er nooit moedeloos geweest
  • en de onoverkomelijke dood – welke tragedies brengt de dood soms niet met zich mee (Zwitserland.)

Jezus heeft dat meest menselijke ook allemaal meegemaakt.
We zijn op weg naar Pasen en worden vandaag opgeroepen om Christus te volgen, juist doorheen het lijden dat Hijzelf in de dagen voor Pasen heeft meegemaakt.
De lezingen van deze zondag zijn voor ons een uitdaging om dieper na te denken over het lijden van Christus maar ook hoe wijzelf tegenover lijden – tegenslagen – dood staan.
Het is alleen maar door ons eigen belang aan de kant te schuiven dat er een echte liefde tot de ander kan ontstaan.
We hoeven ons niet te profileren om er goed te kunnen bijlopen.
De christelijke liefde is de basis van het nieuwe verbond tussen god en ieder van ons persoonlijk. dat is een liefde die over de grenzen van de dood heengaat, een liefde die teken wil zijn van eeuwig

Paula van den Eynde

4de ZONDAG van de VASTEN – 18 maart 2012

Wanneer wij plots overvallen worden door een onbegrijpelijk dramatisch gebeuren zoals dat de laatste dagen het geval was, dan zitten wij er verslagen bij, ontredderd, uit balans. Soms zeggen wij: elk huisje heeft wel zijn kruisje, maar sommige kruisen zijn toch wel erg zwaar om dragen voor de gezinnen die dat onverwacht over zich heen krijgen. Dan is het zoeken naar elke sprankel van licht om zich aan vast te klampen.
De lezingen van vandaag zetten ons een stuk op weg en kunnen ons helpen om wat houvast te vinden.
De eerste lezing gaat er van uit dat het Joodse volk zich tijdens de lange ballingschap altijd had opgetrokken aan wat de profeten voorhielden, maar nu komt er voor het eerst uitzicht op de vervulling ervan. De heilige stad Jeruzalem, die ze in hun droom altijd hadden meegedragen, komt weer binnen hun bereik: het einde ligt in het vooruitzicht.
In het evangelie geeft Johannes, na het nachtelijk gesprek met Nicodemus zowat een samenvatting van Jezus’ hele boodschap: de evangelist maakt met de hem eigen thema’s de betekenis en de draagwijdte van Jezus aanwezigheid op aarde duidelijk: licht en duisternis, aanvaarden en verwerpen, waarheid en redding. Naar goede gewoonte bidden wij straks weer onze geloofsbelijdenis: in enkele geladen zinnen weet Johannes tot de kern ervan door te dringen.
“Zozeer heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben”.
God heeft zich niet vooraf teruggetrokken om afwegingen of berekeningen te maken, geen kosten-baten onderzoek ingesteld, maar Hij heeft gehandeld uit liefde. Daar lag immers zijn uitgangspunt: wie geeft anders het kostbaarste dat hij bezit weg? Een ‘mislukking’ naar menselijke normen werd daarbij ingerekend, want Jezus zegt ook: “De Mensenzoon moet omhoog geheven worden zoals Mozes eens de slang omhoog hief in de woestijn, opdat eenieder die in Hem gelooft, eeuwig leven zal hebben”.
Jezus is daarbij een tastbaar teken van Gods liefde, en dat is nu juist wat Johannes heel de tijd van het samenzijn heeft kunnen ervaren, en dat wordt dan ook zijn persoonlijk getuigenis dat hij ons meegeeft. Zo vat Johannes zijn hele geloof samen in enkele zinnen, als één enkel geloofsartikel, daarmee staat of valt voor hem alles. God is in zijn onuitputtelijke liefde zo ver gegaan dat Hij ons zijn Zoon Jezus als geschenk gegeven heeft, en daarin ligt de weg naar redding.
God weet daarbij ook dat het menselijk antwoord niet automatisch gunstig zal zijn, Hij neemt een risico, Hij houdt rekening met een afwijzing.
En zo is het kruis een centraal symbool geworden van wie zich achter Jezus wil scharen, een geladen teken voor wie wil leven naar Jezus voorbeeld, Hem wil leren kennen en trachteen te begrijpen.
Christenen zoeken het lijden, het kruis niet op: zij zijn ook mensen met hun dromen en verwachtingen voor hun leven, zoeken naar geluk is een diepmenselijk gegeven dat zij met alle anderen delen. Lijden is niet zonder meer Gods wil die we moeten ondergaan, God wil voor ons het beste, Hij houdt immers van ons. Lijden is nooit zinvol op zichzelf, het kan ons overvallen omdat wij nu eenmaal deel uitmaken van die stoffelijke wereld, of het kunnen mensen zijn die het mekaar aandoen. Als we er toch mee te maken hebben, dan kan het een lange leerschool worden om er te leren mee omgaan. Liefde kan ons helpen om er overheen te groeien en van daaruit kunnen wij moeizaam en met veel geduld die levensschool doorlopen om er een zin te kunnen uit puren, een plaats te geven in ons leven.
Geloven betekent in Johannes’ visie dan: het geschenk aanvaarden, aan God wederliefde schenken, de goede aarde die wij als gave meegekregen hebben in dank aanvaarden en waarderen, er op een goede manier mee omgaan. Een antwoord aan God gegeven, en daarbij ook de onderlinge liefde onder medemensen vorm en kansen geven. Zo kunnen wij iets van Gods liefde doorgeven en herkenbaar maken.
Broederlijk Delen vraagt ons om dat concreet te maken in deze vastentijd: Latijns-Amerika staat hierbij in de aandacht, en in het bijzonder Guatemala. Grote multinationale bedrijven hebben er de mijnbouw in handen en de kleine boeren hebben geen inspraak als er in hun leefomgeving open mijnen worden gepland en aangelegd zonder veel aandacht voor de bewoners. Akkers en drinkwater, voedsel en gezondheid komen op die manier in het gedrang. Broederlijk delen wil partnerorganisaties ondersteunen die opkomen voor de lokale bevolking en die de mensen, ondanks de mijnbouw, willen helpen om voedsel en een inkomen te halen uit duurzame landbouw.
Veertigdagentijd is een tijd van bezinning, soberheid en gebed, maar vooral van concrete, liefdevolle inzet. Daar ligt onze weg naar Pasen, dat is werken aan een tastbare verrijzenis.

Bert Taeymans

3de ZONDAG van de VASTEN – 11 maart 2012

Deze week horen we twee vertrouwde teksten. In de eerste lezing lezen we het verbond dat God sluit met zijn volk via de tien woorden, bij ons beter gekend als de tien geboden- daarna horen we in het evangelie hoe een woedende Jezus de kooplieden de tempel uitdrijft. Hierna ga ik het kort hebben over deze tien woorden, maar vooral over de boodschap die het evangelie ons in deze tijd brengt.
De tien woorden moeten we lezen als richtingaanwijzers, als basisprincipes- gegeven aan een volk dat wil ontsnappen uit de slavernij. Vandaag hebben deze woorden misschien minder weerklank, temeer daar de helft negatief geformuleerd zijn als een soort minimumgrens. Persoonlijk spreekt de poging van Anselm Grün, een Duits benedictijnenpater, om deze teksten in een eigentijds versie te hertalen in de tien beloften me sterk aan. Enkele voorbeelden: God is in ons, ik ben omringd door God en we willen het heilige in de ander beschermen. Ik heb respect voor de ander, elk met onze eigen beperkingen. Een menswaardig leven voor iedereen is onze betrachting waarbij uitbuiting in welke vorm ook verwerpelijk is. Onze houding en engagement moeten puur zijn: een ja is een ja, een neen een neen. Op deze wijze zijn de tien beloftes een visioen van een rechtvaardige humane samenleving. Vandaag blijven ze een oproep om geen slaaf te worden van nieuwe goden. Waar geld regeert is er meestal sprake van grote verleiders zoals uitbuiting, verrijking, macht – deze krachten trekken ons naar de verkeerde kant. De vastenactie roept ons op de juiste kant op te trekken. Het roept een halt toe aan de uitputting van onze grondstoffen, het leegzuigen van onze bodemrijkdommen. De economie moet in dienst staan van de mens, in respect voor de aarde. Deze weg moet leiden naar een menswaardig leven voor iedereen. Dit vereist een trendbreuk met de globaliserende winsteconomie. Ook nu zijn er contrastgemeenschappen voor nodig zoals bijvoorbeeld de occupy-beweging om op de barricade te staan en de verandering in gang te zetten.
Op dit punt is het woedende optreden van Jezus ook een niet te miskennen protest in zijn tijd tegen het misbruik van de tempel en tegen de schandelijke uitbuiting van de arme machteloze gelovigen. Jezus is de leek die ingaat tegen het officiële establishment. De priesters en levieten zijn dan ook zeer verontwaardigd en roepen Jezus ter verantwoording. De tempel van de Joden is, voor ons christenen, de Kerk geworden. God heeft echter geen speciale plaatsen nodig om aanwezig te zijn. Hij wil wonen in het hart van de mensen die leven in Jezus’ Geest in en buiten de kerk, in en buiten godsdienstige instituten en bewegingen, ook in mensen die wij catalogeren als onkerkelijken en ongelovigen.
Dit evangelie roept ons op indien het nodig is aan ‘kerkreiniging’ te doen. De dominicanes Catherina van Siena levend in de 14de eeuw was een vrouw die niet zweeg in de kerk. Vanuit haar overtuiging trad zij onverpoosd en onverbloemd ‘kerk reinigend’ op. Op vraag van de paus uitte ze zelfs haar kritiek tot voor het kardinalen college. Vandaag moeten we ons gesterkt voelen, om als leken vrijmoedig en durvend te spreken over eventuele misbruiken en negatieve aspecten in onze kerk. Over machtsmisbruik, discriminatie van vrouwen, over het gebrek aan kerkvernieuwing in verband met hiërarchie, pastoraal en theologie. Over de bedenkelijke houding van het Vaticaan tegenover gewaardeerde baanbrekende kerkvernieuwers zoals Helder Camara, Oscar Romero, Hans Küng, Edward Schillebeeckx en de uit zijn ambt gezette Franse bisschop Jacques Gaillot. Gelukkig hebben kardinaal Godfried Danneels en onze bisschop fors gereageerd tegen het risico voor een terugkeer naar de tijd van voor het concilie. Moeten we onze oproep tot verandering niet sterker laten horen? Moeten de stereotype denkpatronen niet worden bijgestuurd aan de maatschappelijke realiteit waar nieuwe samenlevingsvormen geaccepteerd en gewaardeerd worden, waar er een humane visie op seksuele beleving kan gepromoot worden, waar de leken erkend worden in hun rol en waar kan nagedacht worden over de hernieuwde beleving van het priesterambt en –celibaat? Waar er op een open manier nagedacht wordt over de toekomst van onze parochiegemeenschappen en onze kerken.
Een gekende leuze in kerkelijk kringen zegt: ‘Ecclesia semper reformanda’, de kerk moet zich steeds hervormen. Jezus protesteerde tegen de kerkelijke wantoestanden in zijn tijd. Paulus zegt het ons met de woorden: ’ Blus de geest niet uit’. Vanuit de Geest van Jezus Christus, trouw aan het evangelie, moeten we onze kritische stem laten horen. We kijken in deze ook vol verwachting uit naar de visietekst rondom de zeven knooppunten, mede gebaseerd op veel input vanuit de basis, die bisschop Bonny in de tweede helft van dit jaar zal uitbrengen.
Graag wil ik afsluiten met twee uitspraken van de verguisde bisschop Gaillot die op kernachtige wijze deze homilie kan samenvatten:

  • de wet is ondergeschikt aan het leven, God staat altijd aan de kant van het leven en de liefde.
  • onrecht moet voor gelovigen een provocatie zijn. Als de Kerk niet dient, dient ze tot niets.

Rik Wyffels

2de ZONDAG van de VASTEN – 4 maart 2012

Goeienavond lieve mensen,
Vandaag horen we 2 intense verhalen, verhalen die veraf lijken, maar misschien wel dichterbij ons staan dan we zouden kunnen vermoeden.
Ten eerste is er de lezing uit het oude testament: God die vraagt aan Abraham om zijn enige zoon te offeren. Hoe wreed is dat, zal je misschien denken!
Het strafste van al is dat Abraham doet wat hem gevraagd wordt: hij legt zijn eigen zoon op het hout en bindt hem vast. Hij staat klaar om hem te doden. Abraham gaat tot het uiterste, Hij is bereid àlles te geven om de wil van God te doen, echt àlles.
Misschien hebben wij in ons leven soms ook het gevoel dat ons iets onmogelijks wordt gevraagd: het verdriet verwerken van een vader of moeder die jong sterft, een kind moeten afgeven, iemand vergeven die ons zò’n pijn heeft gedaan of nog iets anders…
Wij worden misschien opstandig dan en keren ons af van God, we willen er niks meer mee te maken hebben als het leven anders gaat dan wij zouden willen…
Maar Abraham toont in dit verhaal hoe hij, ondanks een onmogelijke vraag van God, toch doorzet en in zijn geloof volhardt.
En Abraham wordt beloond, God wil niet dat hij over zijn grenzen gaat. God wil niet dat zijn zoon zou sterven. God laat de liefde overwinnen en zegent Abraham en al zijn nakomelingen.
Op het moment dat iets je onmogelijk lijkt, dat het verwerken van het verdriet te zwaar is, dat vergeving geen optie lijkt, is God niet ver weg. Bij Abraham stuurde hij een lam, bij ons stuurt hij misschien iemand op onze weg die ons helpt het verdriet te dragen. Of geeft hij ons het inzicht dat de persoon die ons zo’n pijn deed, ook een kruis draagt…
Hij is er, op het moment dat je denkt dat Hij je verlaten heeft. Op het moment dat je vindt dat Hij iets onmogelijks van je vraagt, omringt Hij je met Zijn liefde.
Ik denk aan een voorbeeld uit mijn eigen leven, intussen al een hele tijd geleden.
Op mijn 16 jaar had ik het nogal moeilijk: mijn ouders waren al een tijdje gescheiden, mijn broers en zus en ik woonden bij mijn vader in Laakdal. In dat jaar zouden we met z’n allen hier naar Zoersel verhuizen, bij mijn stiefmoeder.
Mijn broers en zus beslisten echter de laatste moment om toch bij mijn moeder te gaan wonen. Ik verloor in mijn aanvoelen alles wat ik had op dat moment: mijn broers, mijn zus, mijn vrienden op school, want ik zou van school moeten veranderen.
Het was een zware tijd en ik kwam terecht hier in St.Jan, in een klas in het 5de middelbaar.
En ik zie nu dat dat mijn grootste zegen is geweest. Ik had bijzondere leerkrachten die er voor mij waren, ik kreeg bijzonder goede vrienden.
Ik had nooit voor mogelijk gehouden dat ik zo gedragen zou worden, het veranderen van school op zo’n moeilijk moment leek voor mij toen iets onmogelijks. Maar God was er!
Dan het evangelie: verhaal van een echte Godsontmoeting!
Petrus, Jakobus en Johannes gaan naar boven op de berg Tabor, samen met Jezus.
Het moet een wel heel bijzondere ervaring geweest zijn zoals het beschreven staat: Jezus veranderde van gedaante, zijn kleed werd glanzend en zuiver wit en daarbij kwam ook nog eens Mozes en Elia tevoorschijn.
Het heeft iets van magie.
Toch was het echt. Voor Petrus, Jakobus en Johannes moet het een ware Godservaring geweest zijn, een Tabormoment kunnen we het ook noemen.
Kennen jullie in jouw leven zo’n Tabormoment? Een moment van hoge intensiteit, misschien zelfs een beetje magie… Zo’n moment alsof je bovenop een berg staat, diep inademt en geniet van het uitzicht: het kan een moment zijn in intense vriendschap, het kan gaan om intens gebed, samen met anderen, het kan een familiaal moment zijn, het kan vanalles zijn.
Ik hoop dat ieder van jullie zo’n Tabormoment in zijn of haar leven kan terugvinden. Sommigen noemen het expliciet een Godservaring, anderen gaan het misschien benoemen als iets anders: een intense ervaring, een liefdeservaring…
Zo’n moment waarop je één en al Liefde voelt!
Het is geen wonder dat Petrus voorstelt aan Jezus: laten we hier tenten bouwen voor jou, voor Elia, voor Mozes. Eigenlijk zegt hij: laat ons vooral hier bovenop de berg blijven en niet meer terug naar beneden gaan. Het is hier zo goed!
Hebben wij dat ook niet? Als we met vrienden samenzijn, is terug naar huis gaan moeilijk. Of als we op retraite zijn geweest, trekt het dagelijkse leven ons niet meer zo aan.
Maar Jezus zegt ons niet boven te blijven, de leerlingen gaan gewoon terug naar beneden, het dagelijkse leven in. Terug naar het gewone, terug naar onszelf.
Het is moeilijk, vind ik, om na een intense ervaring van vriendschap, van liefde, van Godsontmoeten, terug te vallen op onszelf. Het kan zo eenzaam voelen.
Het is dan een uitdaging om ons te laten inspireren door onze Tabormomenten en van daaruit te leven in het dagelijkse leven. Geloven dat Gods liefde aanwezig is in onze gewone realiteit, ook als we alleen zijn, als we minder intense ervaringen kennen. Hij is altijd bij ons.
We hoeven niet bang te zijn, Hij is het meest nabij als wij denken dat Hij het meest veraf is.
De Liefde overwint… altijd…
Laat ons dat geloven in onze weg naar Pasen!

Dorien Vanbel

4de ZONDAG door het JAAR – 29 januari 2012

In de eerste lezing kondigt God bij monde van Mozes de komst van Zijn Zoon aan, aan wie Hij alle gezag zal geven om Zijn Woord te spreken en in Zijn naam te handelen.
In het evangelie horen we hoe dit daadwerkelijk gebeurt: Jezus spreekt ‘zoals iemand die gezag bezit’, en Hij geneest zieken en drijft duivels uit.
Vandaag de dag wordt vaak aangenomen dat die zogenaamde ‘door de duivel bezetenen’ eigenlijk leden aan één of andere psychische ziekte of epilepsie of zo. Zo’n stelling maakt al te gauw komaf met de manifestaties van de duivel via mensen. Dit is een moeilijk hoofdstuk en kan onmogelijk op enkele minuten worden behandeld. Indien mensen hierover meer willen weten kunnen ze het nummer van het magazine Inspiratie raadplegen, dat dit onderwerp grondig toelicht.
Paulus raakt vandaag aan een punt dat nog altijd actueel is.
Hij stelt namelijk dat ‘wie niet getrouwd is zorg heeft voor de zaak van de Heer’ maar dat ‘de getrouwde ( man of vrouw ) zijn / haar zorgen wijdt aan aardse dingen, zoals o.a. het behagen van zijn / haar partner.’
Deze stelling ligt onder meer aan de basis van het celibaat van de priesters. Ze vormt ook de grond voor het celibaat van religieuzen. Belangrijk is hier toch de nadruk te leggen op de vrijheid van de toekomstige priester of religieuze. Deze mensen ervaren dat ze door God geroepen worden om Zijn liefde te beantwoorden en dit op een radicale wijze. Ze voelen zelf aan dat ze zich geheel aan God willen wijden, met al hun krachten, naar lichaam en geest: geest en lichaam vormen immers samen de totale mens en kunnen niet zomaar afzonderlijk worden beschouwd. En om zich totaal aan Gods zaken te wijden gaan zij liever geen andere verantwoordelijkheden aan, zoals de zorg voor een gezin.
Dit is een mysterie dat plaats heeft tussen God en die ene mens, niet te vatten door buitenstaanders.
Uit deze tekst zou men geneigd zijn te denken dat Paulus iedereen aanraadt ongetrouwd te blijven om zijn ziel te redden. Het doet ook denken aan wat Jezus aan Martha antwoordt wanneer deze klaagt dat haar zuster Marie Magdalena haar niet helpt en alleen maar naar Jezus luistert: Martha, wat maak je je zorgen om van alles en nog wat. Maria verkiest naar mijn woord te luisteren, ze heeft het beste deel gekozen.’
Voor God is het huwelijk zo heilig dat Hij er een sacrament van gemaakt heeft en verkondigt dat ‘ wat God verbonden heeft door de mens niet zal ontbonden worden.’ Het huwelijk is eigenlijk een driehoeksverhouding, waarin God de derde persoon is en zich verbindt de gehuwden de nodige genade te geven om heilig te worden via hun huwelijk en om ook hun kinderen het pad naar heilig worden te wijzen.
Het leven van een gehuwde is dus zeker niet inferieur aan die van een toegewijde.Dus, daar gaat het bij Paulus niet om. Waar gaat het dan wel over? De sleutel ligt in het woordje ‘onverdeeld’.
We horen hier vaak over spreken maar dan in andere termen: de totale mens, holistisch leven, in harmonie met het heelal, etc.
Het is nadelig bijverschijnsel van onze hedendaagse levensstijl: we zijn gehaast, gestresseerd, anderen verwachten van ons- en wij verwachten van onszelf – dat we alles tegelijk aankunnen en in alles goed zijn: job, familie, sociaal leven, levensstandaard, hobby’s, noem maar op. We zij hopeloos verdeeld en versnipperd over al deze aspecten van ons leven.
Iedereen, gelovig of niet, voelt aan dat hier iets aan moet gedaan worden. Vandaar de talrijke cursussen in relaxatie, zelfcontrole, gezond eten en leven, terug naar de natuur, hoe gelukkig zijn, etc.
Maar voor de christen is er nog meer aan de hand: één zijn met God, ‘onverdeeld’, in alle aspecten van ons leven. We hebben zo de neiging om de verschillende aspecten van ons leven in schuifjes te steken: familie, werk, ontspanning, vrienden, en oh ja, ook God, op zondag, van 11 tot 12. Een beetje karikaturaal, maar je begrijpt wel wat ik bedoel…
Volwassenen of jonge mensen die pas tot het christelijk geloof komen ervaren dit zeer sterk: ze maken kennis met de leer van de kerk en leren omgaan met christenen.
Gaande weg gaan ze zich, in andere aspecten van hun kleven, hoe langer hoe meer ongemakkelijk voelen.
Het gaat wringen met hun vroegere vrienden: deze blijken plots oppervlakkig te zijn, of een cynische en negatieve kijk op het leven en de mensen te hebben, of ze drinken overdadig en flirten heel wat af… Langzamerhand gaan ze deze vrienden laten staan en een gezelschap opzoeken waar hun eigen, nieuwe waarden, vanzelfsprekend zijn.
De beleving van het beroepsleven komt ook vaak in het gedrang. Ze gaan beseffen dat ze vooral gefocused zijn op carrière, ambitie, snel veel geld verdienen, en dat ze het niet zo nauw nemen met de manier waarop ze dit trachten te verwezenlijken. Vragen komen op, zoals : Wie benadeel ik? Ben ik eerlijk in alles? Is mijn beroepsactiviteit te rijmen met christelijke waarden?
Vaak worden hier een serieuze schoonmaak gedaan, en soms gaan ze zelfs over tot het zoeken van een ander baan, of zelfs, een ander beroep.
Zo ook met het geld. Waaraan wordt het besteed? Wordt het gedeeld met anderen? Kan het met wat minder … en wat meer tijd voor gezin, vrienden, of één of ander sociaal engagement?
Dat is de vraag die ons vandaag gesteld wordt: liggen al onze activiteiten, alle aspecten van ons leven wel op die ene rechte lijn? Die lijn die naar God is gericht?
Dat is een vraag die de moeite waard is om bij stil te staan, en , wie weet, misschien zullen we onze koers gaandeweg wijzigen?

C. Gunzburg

PATROONSFEEST – 22 januari 2012

Op de jongerenbijeenkomsten van Taizé en bij de WJD zoals dit jaar in Madrid, zijn er momenten voorzien waarop de aanwezige bisschoppen aan grote groepen jongeren catechese geven, een instructie, waarna de jongeren zelf in kleinere groepjes daarover van gedachten gaan wisselen en op zoek gaan naar toepassingen voor hun persoonlijk leven.
En zo vertelde onze bisschop Johan Bonny over vrienden die, toen ze een nieuw huis gingen betrekken, een kastanjelaar plantten in de tuin. Die boom groeide en na enkele jaren werd hij een familiaal trefpunt door de seizoenen heen. In de lente zorgde hij voor een prachtige bloesem, in de zomer werd het een ideale plek voor een siësta of een barbecue, in de herfst zag je de rijke en speelse kleurenpracht van zijn bladeren en hing er de zoete geur van gepofte kastanjes; in de winter leken zijn ontbladerde takken wel een ragfijn kantwerk en wat later legden sneeuwvlokjes een feeëriek laagje over de takken. Kortom, met zijn mooi bladerendak was hij met de jaren een integrerend deel van de familie geworden, een niet meer weg te denken trefpunt.
Waarom haalde Mgr. Bonny nu die kastanjeboom binnen? Wel het blijkt dat zo’n boom ondergronds een even brede wortelpartij heeft als zijn kruin bovengronds breed is. En zo werd de boom een beeld van ons geloof: zonder sterke en breed uitstaande wortels is ons geloof niet in staat om de stormen te overleven.
En daarom hebben wij bij dit patroonsfeest deze boom ook bij ons binnengehaald. De wortels van de boom brengen ons in contact met Christus, Hij is het die leven schenkt, die zorgt voor het nodige levenssap, Hij leerde ons God kennen in drie woorden: God is liefde, en het is die liefde die vanuit de wortels haar weg vindt, eerst langs de zware takken en dan verder opklimt tot in de kleinste twijgjes en bladeren.
De zwaarste takken helpen ons om levenskracht te vinden in de sacramenten, in de verschillende wijzen waarop wij hier samenkomen om te vieren, in allerlei vormen van gebed. Maar daar blijft het niet bij, want al vlug zoekt de levenskracht haar weg langs zijtakken om de boodschap niet onder te stoppen en weg te moffelen, want een sterke boodschap zoekt haar weg naar buiten en wil zich ook aan anderen laten kennen. En als je meer vertrouwd raakt met de boodschap en er de draagkracht van beseft, ga je ook inzien dat je er iets mee moet doen: nieuwe takken schieten uit die uitmonden in twijgjes en bladeren die ons verrassen met allerlei vormen van dienstbetoon en vrijwilligerswerk: een mooi bladerdak siert nu de boom en laat ons genieten van wat hij kan bieden in een keur van vruchten waar niet alleen de kleine kring van onze paulusfamilie kan van genieten, maar ook heel wat mensen uit de ruimere omgeving, en ja, ook toevallige passanten kunnen rustig een sappige vrucht plukken.
Dat is dan ook de kern van ons verhaal, dat speelt zich af in en rond de kerk, dat is de bron waaruit alles ontspringt
Maar we kijken ook verder dan binnen ons kerkgebouw: hier kunnen nieuwe ideeën ontstaan en levenskracht vinden om te groeien, wij worden er ons meer en meer van bewust dat onze wereld ruimer is dan het bos rond onze kerk, ruimer dan onze dorpsgrenzen; er zijn dingen in onze grote wereld die ons onrustig en zelfs ongerust maken en waarbij we van tijd tot tijd onze handen voelen jeuken om er iets aan te doen. God heeft ons immers zijn hele schepping toevertrouwd om ze te behoeden en er iets mee te doen.
Maar daarbij willen wij niet vergeten dat wij als mensen ook nood hebben aan contact en goede omgang, aan vriendschap, aan aanmoediging, aan goed begrepen en meegedragen verdriet.
En daarmee vinden wij elkaar terug onder het brede, dichte bladerdak van onze kastanjeboom, zo breed en dicht dat het heerlijke beschutting biedt tegen de felle zon of een onverwachte regenbui. Dat is wat zich afspeelt bij allerlei gelegenheden in het pauluszaaltje en het pastorietje: bij het soepje of de tripel na de zondagsmis, de talloze vergaderingen, de kaartnamiddagen, de feestjes en ga maar verder: op dat terrein zij wel heel inventief!
En ook in ieders persoonlijk leven speelt onze kastanjeboom zijn onvervangbare rol: zonder het levenssap dat we uit de wortels puren, zonder de levende Heer die wij zo kunnen vinden staan wij kwetsbaar en zwak in het leven, raken wij gemakkelijk onze richting kwijt en worden wij oppervlakkig, missen wij elke zingeving en geen GPS kan ons daarbij op weg helpen…
Bomen vinden wij ook in de bijbel terug: er is de vijgenboom met de verdorde vruchten, de moerbeiboom waar Zacheüs in kroop om Jezus beter te zien, en onder de eik van Mamre kregen Abraham en Sara van de Heer te horen dat ze binnen het jaar een zoon zouden krijgen. Maar twee bomen zij wel heel markant: één werd een beeld van mislukking, de ander bracht hoop. Het gaat om de boom in het paradijs, die een beeld is van onze zwakheid en ons tekortschieten, en anderzijds de kruisboom van Jezus lijden en dood, bron van herstel en redding. Want ja, God is liefde!
Mag ik dan afronden met een gedicht van Eugeen Laridon, destijds hulpbisschop van Brugge, met wie ik in KSJ lang heb samengewerkt:
Vrienden zijn als bomen:
ze wachten geduldig tot je nog eens langskomt,
en ze zijn onverstoorbaar als je wegblijft;
ook na maanden afwezigheid,
kun je de draad weer opnemen,
omdat ondertussen niets werd afgebroken.
Vrienden zijn als bomen
op goede afstand van elkaar geplant
zo moeten ze elkaar niets betwisten,
ze kennen ook geen afgunst
maar nodigen wel elkaar uit om hoger te groeien.
Mensen zijn als bomen
en bomen buigen niet, maar wuiven…

Bert Taeymans

2de ZONDAG door het JAAR – 15 januari 2012

Goeiemorgen lieve mensen,
Het evangelie van vandaag gaat over de roeping van de eerste apostelen.
In deze lezing kiest Jezus de leerlingen er niet zelf uit, het zijn de leerlingen die Hem achterna gaan!
Wat opvalt, is dat ze vol vuur zijn: ze lòpen Jezus achterna en gaan met Hem mee naar Zijn huis. Na het samenzijn ontmoet Andreas Simon en het eerste dat hij zegt, is: “Wij hebben de gezalfde ontmoet! Kom!” En hij brengt hem naar Jezus.
Het moet toch heel bijzonder zijn geweest!
Het toont ons dat een ontmoeting met Jezus, ook voor ons, in eerste instantie tot vreugde leidt. Je wordt er zò blij van dat je ’t alleen maar wil rondbazuinen!
Toen ik als 17/18jarige mijn eerste retraite in Frankrijk deed –Jéricho- kreeg ik spirituele begeleiding van Brigitte, een Canadese vrouw die Engels en Frans sprak.
Mijn talen waren toen nog niet erg vlot, maar ik herinner mij dat vooral de woorden “WOW!” en “Génial” en “Amazing” terug kwamen.
Ik geloof dat de ontmoeting met Jezus ook voor ons vandaag vreugde kan brengen!
In het evangelie staat de ontmoeting met Jezus centraal, maar ook de roeping van Zijn leerlingen. Via Johannes worden de leerlingen gedreven om achter Jezus aan te gaan. Iets later wordt Simon door Jezus aangesproken met: “Gij zult rots worden genoemd.” Van een roeping gesproken!
Zoals de leerlingen via Johannes bij Jezus komen, spreekt God misschien soms ook tot ons via tussenpersonen. Iemand die er is, op de juiste plaats, op het juiste moment en ons het goede toont, of iemand die ons moed inspreekt daar waar het nodig is, of iemand die ons even de weg wijst als we ’t noorden kwijt zijn. Allemaal knipogen van God, misschien wel roepingen!
Zo heb ik een voorbeeld van een hele tijd geleden, toen ik met Raf naar Rome stapte. We waren al lang onderweg en gepakt en gezakt met een zware rugzak en zware wandelschoenen, ik was vrij moe. Toen er, voor de derde keer die dag, een steentje in mijn schoen zat, was ik het beu en gooide mijn rugzak hard op de grond. Ik weende van vermoeidheid en van colère. Ik bukte mij om het steentje uit mijn schoen te halen, toen ik opeens het liedje van Elly en Rikkert in mijn hoofd hoorde: “Sta nu op, neem uw bed en wandel!” Het juiste deuntje op de juiste moment, voor mij toen een knipoog van God!
Roeping hoeft niet altijd om grootse dingen te gaan. God roept je misschien wel op elk moment, altijd, overal. Roeping staat misschien wel veel dichterbij ons bed dan we soms denken.
Je kan ook geroepen worden door God zoals Samuel dat meemaakte. Heel expliciet. God die je letterlijk roept. Misschien werd je wel eens overdonderd door Zijn stem, door Zijn liefde. Misschien liet Hij je ineens beseffen hoe groot Zijn liefde voor jou is dat je op je knieën ging voor het kruis en in tranen uitbarst om dan bij Hem thuis te komen. Misschien zeg je dan, zoals Johannes deed, “Zie, het Lam van God!” Jezus, zo onschuldig, zo vol liefde, bereid om voor ons te sterven, om “geslacht” te worden.
Ook dat is geroepen zijn, geroepen om bij Hem te zijn.
God kan je ook spreken in de stilte van je hart. Ignatius zegt dat, als je een beslissing moet maken en je twijfelt, je dan naar je hart moet luisteren. Als je voelt dat je in je hart een diepe, innerlijke vrede voelt, ongeacht je eigen verlangens en je eigen goesting, dan komt het van God. Dan is God die roept.
Ik wil nog even verder gaan met wat Jean Vanier me deze week leerde over roeping.
We hebben nogal eens de neiging om roeping in te vullen als: anderen helpen. En op zich is anderen helpen een heel positief iets.
Op één voorwaarde: dat we niet neerkijken op de personen die we helpen! Als wij, ons helpen zien als: ik, de meerdere, die iets geef aan de mindere, dan geef ik die andere persoon eigenlijk geen recht van bestaan. Het helpen is alleen maar egocentrisch.
Werkelijk helpen is tussen de anderen staan, een waarachtige relatie aangaan met anderen, erkennen dat de andere mij evenveel te bieden heeft als ik hem of haar.
Jean Vanier toont ons dit door zijn manier van leven in de Arkgemeenschap, waar mensen met en zonder handicap samenleven. Waar begeleiders geen begeleiders worden genoemd, maar assistenten. Zij assisteren de mensen met een handicap, zij staan naast hen.
Jean Vanier benadrukt het waarachtig in relatie staan met de andere, openstaan voor de andere. Niet zomaar vanalles voor de andere gaan doen, omdat dat zo verwacht wordt of omdat anderen dat dan als goede daden beschouwen! De andere zichzelf laten zijn en zelf jezelf zijn… Dan pas kan God werkelijk roepen!
Ik wens jullie toe dat je, zoals Samuel dat deed, heel eenvoudigweg kan zeggen: “Spreek, Heer, ik luister! Hij heeft misschien wel meer te zeggen dan je denkt!

Dorien Vanbel

DRIEKONINGEN – 8 januari 2012

In het evangelie van vandaag dat er één is vol symboliek, vertelt over wijzen uit het Oosten, die voorzien zijn van drie Koninklijke gaven: goud, wierook en mirre .Er wordt niet over koningen, niet over aantal niet over leeftijd iets medegedeeld. De christelijke verbeelding heeft dit verhaal achteraf uitgebreid tot wat we vandaag als het verhaal van de drie koningen benoemen.
De drie koningen worden afhankelijk van plaats en tijd voorgesteld in drie verschillende levensfasen, soms in drie verschillende huidskleuren. Drie een symbolisch getal – voor de 3 fasen in ons leven- jeugd, volwassenheid en ouderdom, tevens verwijzend naar de drie toenmalige continenten (Azië, Europa en Afrika). Op deze manier is deze openbaringsboodschap er één die voor ons allen bestemd is: voor alle volkeren, alle leeftijden, alle culturen. Dan zijn er de drie wijze geschenken: goud –symbool van de rijkdom en schatten in en rondom ons, mirre – een geurende olie gebruikt bij het balsemen, staat symbool voor het zalven van de pijn (lichamelijk en geestelijk) – tenslotte is er de wierook, dat een teken van eerbied is en als verbindingsteken tussen hemel en aarde, symbool voor ons gebed staat. Door deze geschenken wordt het kind geëerd als God (wierook), als koning (goud) en als mens (mirre).
Daarnaast is er het schrille contrast tussen de wijzen en de schriftgeleerden. De schriftgeleerden hebben de kennis, kennen de Schrift maar kunnen toch de tekenen niet interpreteren. Zij die de profetische teksten zo goed kenden, zijn niet naar Bethlehem gesneld, vreemdelingen waren het. De wijzen echter staan in het leven, zoeken naar de zin van het leven. Ze leven uit verwondering en gaan op zoek naar de bronnen van echt leven. En het verhaal van vandaag besluit … ze volgden een andere weg… Heeft dit bezoek aan de kribbe, waar Jezus door zijn nederigheid zo kort bij de mensen staat , hun leven zo veranderd dat ze nadien hun levenswijze fors hebben aangepast?
Laten we vooral onthouden dat het kennen van het Woord goed is, maar dat het Woord slechts tot leven komt als we doen zoals de wijzen. In stilte de vragen van ons hart de ruimte geven en verwonderd zijn om de tekenen om ons heen. Steeds weer op weg gaan, en oog hebben voor het kind, de nederige God en aldus dienstbaarheid aan de ander blijven centraal stellen –dit is de uitdaging maar tevens de opdracht uit ons geloof. Laat ons dus mirre zijn voor elkaar, en elkaars pijn verzachten, het lijden mee dragen en mekaar bij ziekte opvangen. Dat we wierook zijn voor elkaar, dat we onze vreugde delen, in onze naaste Gods aangezicht mogen herkennen. Dat we ten slotte goud voor elkaar zijn, en hierbij vooral oog hebben voor de talenten van mekaar. Zo zullen we blijven ervaren dat God ook vandaag volop in onze wereld aanwezig en werkzaam is.

Rik Wyffels

KERSTMIS God laat zich zoeken – 25 december 2011

“De goedheid en de menslievendheid van onze God, onze Heiland, zijn op aarde verschenen”, dat schreef Paulus een kleine 2000 jaar geleden. Die betekenis geeft Paulus aan het verhaal van de geboorte en Jezus’ leven op aarde. Was Gods nabijheid daarmee overduidelijk en voor iedereen zichtbaar geworden?
Tot bij God komen is niet zo gemakkelijk, dat vraagt iets van ons. Het Oude Testament kende een nog grotere afstand: “Wie God ziet moet sterven”. Maar kunnen we nu dan gewoon bij Hem op visite gaan?
Er is een weg, maar dat is lang geen toeristisch wandelpad met wegwijzertjes. Want God laat zich zoeken, het vraagt soms een moeilijke stap naar Hem toe.
De geboorte vond niet plaats in Jeruzalem, in het licht van de schijnwerpers, of ook niet in de woonplaats van Maria en Jozef: zij moesten ervoor op weg gaan, naar een verloren plaatsje waar niemand hen kende: wat kan er voor goeds uit Bethlehem komen? En Maria is maagd… en een stal, en een kribbe… Niets dat erop wees dat er hier geschiedenis geschreven werd.
Toch wil God hier ook geen verstoppertje spelen, want God laat zich niet alleen zoeken, Hij laat zich ook vinden. Want Hij laat het daar niet bij, Hij zet stappen, Hij komt naar ons toe, Hij neemt initiatief. De wakende herders worden verrast door een engel die hen uitnodigt om op weg te gaan naar de pasgeboren Redder: ze krijgen meteen de diepere betekeneis mee. Zonder die engel zou het een nacht geworden zijn kijk alle andere…
En het gaat nog druk worden rond het stalletje, want ver daar vandaan worden wijze mannen ook verrast door een teken: een ster. Zonder die ster zouden zij van niets geweten hebben.
Maar het hele gebeuren behoudt zijn verrassend karakter: ze vinden er de Verlosser in diepe verborgenheid. De engel had gesproken van een ‘telken’, wat zoveel wil zeggen als: je ziet niet wat je ziet, een teken laat iets zien en tegelijk verhult het wat er te zien is. Want ze zullen een kind vinden, maar ook zoveel meer dan een gewoon kind : achter die kwetsbare hulpeloosheid gaat iets veel groters, zoveel mooiers schuil. Je moet eerst het gewone doorbreken vóór je het ongewone kunt zien. In de verborgenheid komt het erop aan God te leren zien.
En nu kunnen wij ons afvragen: zou Paulus vandaag nog hetzelfde neerschrijven als hij een krant opensloeg of het journaal volgde? Met weer een nieuwe aanslaag in Bagdad of Damascus, of ja, in Luik? En met de druk van de vluchtelingen en asielzoekers waar we maar geen goede oplossing voor kunnen vinden? Met de angst van de mensen voor hun werk en de euro?
Maar ook in die dagen zouden onze huidige media stof genoeg gevonden hebben om mee uit te pakken. Wat denk je van een ooggetuigenverslag van de kindermoord? Zit daar geen beeldmateriaal in? Of een exclusief interview met een ambtenaar van de volkstelling? Elke tijd heeft zijn hindernissen om tot bij God te komen.
Is die Verlosser dan ook vandaag nog te herkennen? Laat Hij zich nog zoeken en misschien toch ook weer vinden?
We moeten Hem in elk geval niet gaan zoeken op een troon in deze of in een andere kerk. Niet in een shopping center of een aandelenbeurs, waar alleen maar materiële en financiële afgoden hoog geprezen worden. Hij blijft verborgen in die ‘historische’ mens van 2000 jaar geleden die ‘rondging al weldoende’. En zoals die Jezus van toen niet vies was van tollenaars en op zoek ging naar kleine mensen die geen gewicht leggen in de sociale schaal, zo kunnen wij met Hem leren openstaan voor zwakken en weerlozen.
En als we die proef met succes hebben doorstaan, dan kunnen wij Hem toch ook wel hier in de kerk recht in de ogen kijken: want ja, Hij is hier in het tabernakel, als wij doorheen het teken van brood kunnen heenkijken kunnen wij Hem ervaren en met Hem praten in alle eerlijkheid. Hij is daar om verder gebroken en gedeeld te worden: zo laat Hij zich vinden. Hij zegt ons: kijk goed om je heen, in de mensen op je weg, in de gebeurtenissen die op je afkomen kun je Mij vinden.
In de herberg in Bethlehem was geen plaats voor Hem, in de synagogen werd Hij niet altijd even graag beluisterd, in de tempel hielde de kooplieden niet van zijn onblusbare ijver en toen Hij voor Pilatus stond was er geen plaats meer voor Hem in de harten van de mensen. Tweemaal kreeg Hij een eigen plaats: bij zijn geboorte in de kribbe en op het kruis bij zijn dood. Tussen die twee momenten verloopt zijn zending: één doorlopende lijn van aandacht voor de mensen. Kerstmis en Pasen liggen in elkaars verlengde: zij vormen samen één verhaal.
Blijft nu de vraag: hoeveel plaats hebben wij voor Hem gereserveerd in ons hart, in ons doen en laten? En voor al die kleinen die Hem zo lief zijn?
Ik vat kort samen wat Bernardus van Clairvaux schrijft over Kerstmis: “Wij kennen een drievoudige komst van de Heer. Bij zijn eerste komst verscheen de Heer in vlees en in zwakheid, bij de laatste zal Hij verschijnen in heerlijkheid en in macht, tweemaal in het openbaar. Bij de middelste komst komt de Heer in het verborgen, in de harten. De middelste komst is de weg die leidt van de eerste naar de laatste. In de eerste was Hij onze verlossing, in de laatste zal Hij zich openbaren als ons leven, in de middelste is Hij onze rust en vertroosting”.
Laten wij ons hart maar wijd openzetten voor die middelste komst.
Zalig Kerstfeest!

Taeymans Bert

3de ZONDAG van de ADVENT – 11 december 2011

Graag wil ik deze derde week van de advent samen met jullie de boodschap van Johannes analyseren en toepassen op de campagne van welzijnszorg waarvoor dit weekend ook de omhaling gebeurt.
Johannes de Doper is als het ware een scharnierfiguur tussen het oude en nieuwe testament. Hij is de laatste en misschien wel grootste profeet, maar tevens ook de eerste apostel. Hij wijst ons de weg op zijn manier door zich klein en nederig op te stellen. Johannes De Doper is als een stem die de woorden draagt. Jezus is het woord, Johannes slechts een zucht De ademtocht sterft uit wanneer het woord zijn weg ten einde is gegaan en zijn werk volbracht heeft bij hem die het heeft aangenomen in zijn hart.
Vandaag blijven twee zinnen nazinderen in dit evangelie. “Maak de wegen recht voor de Heer” en “ Onder U staat Hij die gij niet kent”
Maak de wegen recht voor de Heer. Top af die bergen, vul de dalen, haal de hindernissen weg. Zo’n opdracht is niet eenvoudig, noch in de samenleving noch toegepast op ons eigen leven. Kijkend naar de maatschappij waarin we leven en de grote wereldproblemen overheerst meestal een gevoel van onmacht: hoe kunnen wij kinderarbeid, kindermisbruik, kinderarmoede daadwerkelijk uit de wereld helpen? Hoe kunnen we financieel solidair zijn met mensen in de ontwikkelingslanden of mensen getroffen door natuurrampen die het stukken moeilijker hebben dan wij, want ook wij worstelen met een financiële crisis en onze eigen tegenslagen?
Wanneer we de situaties in onze eigen omgeving analyseren dan vormen onze eigen vooroordelen, onze welvaart, onze zelfzucht mogelijks gecombineerd met wantrouwen tegenover de ander- stevige obstakels. Gedachten zoals: ligt hun armoede probleem niet aan een tekort aan inzet, een gebrek aan discipline? Profiteren ze niet van onze welvaartsstaat waar wij de hardwerkende leden van zijn?
Dus vooraleer we naar de ander kunnen toegaan, moeten we mogelijke hindernissen opruimen zodat we ons hart zuiveren en openstellen.
Midden onder u staat Hij die gij niet kent. Ieder kent wel het gevoel dat onze ogen en oren selectief zijn. Is onze benzinetank bijna leeg dan zien we opeens meer benzinestations in het straatbeeld opduiken. Luisteren we intensief naar het journaal, dan zijn we doof voor de vele nevengeluiden, wandelen we in het bos dan horen we een intensiteit van geluiden. Daarnaast is zien en horen sterk persoonsgebonden. We horen en zien de dingen ingekleurd door onszelf. De vraag is : hebben we wel een luisterend oor, een waakzaam hart voor onze naasten dichtbij en veraf? Daarvoor is het ook belangrijk om een goede basishouding te hebben om een sfeer van openheid te creëren. Uit de 2de lezing van Paulus destilleren we de kenmerken van een christelijke basishouding -die ook Jezus in zijn blijde boodschap beleeft: vreugdevol de ander ontmoeten, ingetogenheid, dankbaarheid, attent zijn voor de andere, vertrouwen hebben in mekaar, het goede koesteren
Laat ons dus niet doof of blind zijn voor de ander, want net in een echte ontmoeting met de ander zullen we de Heer herkennen.
De advent is een periode om onze basisopdracht terug onder de aandacht te brengen: mens worden onder mensen. De jaarlijkse actie van Welzijnszorg roept ons hiervoor op. Dit jaar is het thema kinderen en jongeren in armoede. Enkele cijfers: liefst 24% van onze Vlaamse gezinnen met schoolgaande kinderen leeft onder de armoedegrens, alleenstaande ouder met schoolgaande kinderen (35,9%), dagelijks komen er een 30 tal dakloze gezinnen met kinderen bij. Dus ook in het rijke Vlaanderen is er een grote groep hulpbehoevenden.
Om dit aan te pakken wil de campagne werken op drie fronten: ouders in armoede hebben nood aan ondersteuning, aan een vertrouwenspersoon. Deze inzet op het gezin moet proberen de band tussen ouders en kinderen te versterken en ingrijpende interventies zoals plaatsing van kinderen te vermijden. Ook in het onderwijs moet er voldoende aandacht geschonken worden aan kinderen uit kansarme gezinnen, dit kan door dit als thema in de lerarenopleiding op te nemen. Ten slotte moeten praktische en financiële drempels in het vrije tijdsaanbod zo laag mogelijk worden zodat ook minder begoede kinderen en jongeren kunnen participeren en zich op een gezonde manier ontplooien.
Advent begint wanneer men onmisbaar is geworden voor de ander, waar het welzijn van elke mens centraal staat. Johannes roept ons vandaag op om een levende verwijzing te zijn naar de verborgen Christus. Laten we dan ook ons hart openstellen, de Geest herkennen en de boodschap uitdragen via onze daden. Dit kan door onze stem te laten horen, een helpende hand uit te steken naar de hulpbehoevende, een aanmoedigend gebaar te maken voor mensen met problemen, een troostvol nabij zijn bij onze zieken en bejaarden, en het kan ook vandaag door de campagne van Welzijnszorg financieel te steunen.

Rik Wyffels

1ste ZONDAG van de ADVENT – 27 november 2011

Er zijn veel manieren om te wachten.
Voor hij die wacht op vrijlating uit de gevangenis, hij die uitgekeken is op zijn job en wacht op zijn pensioen, of hij die geen zin meer heeft in leven, voor hem schuift de tijd langzaam en nutteloos voorbij.
Voor de kinderen die de dagen tellen tot de nacht dat Sinterklaas komt, is wachten gevuld van verwachting voor wat ze zullen krijgen.
De verloofde echter maakt zich mooi en bereidt zich voor op de komst van haar geliefde, de zwangere vrouw maakt alles klaar voor de komst van haar kindje. Zij verwachten ‘iemand’ en hun voorbereidend wachten is blij gevuld met het verlangen naar dat ‘iemand’.
Maria is diegene die ons leert hoe we zinvol kunnen wachten.
Als kind brachten haar ouders haar, zoals dat in die tijd gebeurde, naar de tempel, waar ze, samen met andere jonge maagden, zou dienen en bidden tot ze oud genoeg zou zijn om te huwen. De Joden wisten dat, volgens de geschriften, de komst van de Messias nabij was. Het gebed en het leven van de jonge Maria was één groot verlangen naar het zien, het aanraken het mogen dienen van de beloofde Verlosser. Toen de tijd rijp was en ze met Jozef verloofd was, vond de Heilige Geest in haar de gewenste ruimte en zuiverheid om de belofte in haar waar te maken.
De eerste christenen waren helemaal gericht op de wederkomst van de Heer, die ze in een zeer nabije toekomst verwachtten en de teksten van de handelingen en de brieven van de apostelen zinspelen daar voortdurend op.
Tot op heden zijn er sekten die zich meer bekommeren op de datum van het einde van de wereld en het laatste oordeel.
Er staat toch geschreven dat niemand weet wanneer de Heer terugkomt?
Zo lezen we vandaag weer in het evangelie.
En wij? Hoe beleven we elk jaar opnieuw de advent? We weten dat Christus al gekomen is en kunnen deze tijd louter beleven als een dankbaar herdenken van het neerdalen van God op aarde. Dat is al beter dan zich alleen maar af te jagen om cadeautjes te kopen.
Maar het kan nog boeiender.
God verlangt de nummer één te zijn in ons leven. Willen we dat ook? Is heel ons denken, bidden, handelen gericht op dit ene verlangen: God in ons te laten groeien. ‘Emmanuel’ betekent : God met ons.
Kloosterlingen wordt aangeleerd elk ogenblik te beleven alsof dit het laatste is. Dit is geen doemdenkerij maar een zeer positieve en pragmatische ingesteldheid. Immers, het verleden is voorbij, de toekomst is ons onbekend, maar het heden houdt de eeuwigheid in: enkel in het heden kunnen we onze eeuwigheid beïnvloeden.
Dat is het waar Jezus op aanstuurt in zijn waarschuwing in het evangelie van vandaag. De ‘nacht’ staat voor ‘de wereld waarin we leven’, de dienaren zijn wij, en de heer des huizes is Christus zelf.
We laten ons zou vlug afleiden met druk bezig zijn ons zorgen te maken over van alles en nog wat, terecht of onterecht. We kunnen ons zo geweldig goed bezighouden met carrière, hobby’s, sociale verplichtingen.
Als we niet regelmatig stilstaan en de koers bijsturen raken we zo de weg kwijt naar het essentiële.
Het eerste wat Maria doet na het vertrek van de engel Gabriël is naar haar oude nicht Elizabeth trekken om haar te helpen.
De mens die zich door God laat grijpen wordt onvermijdelijk naar de anderen gezonden.
In een wereld waarin zoveel mensen, ook niet of anders gelovigen, zich op een professionele en efficiënte manier inzetten voor de noden van de wereld, via de ontelbare bestaande NGO’s en liefdadigheidsinstellingen, is het dan zo nodig ons hierin als christenen extra te profileren?
Wat hebben we meer te bieden?
Moeder Theresa was geen dokter of econoom, maar God woonde in haar. En ze ontmoette in elke lijdende medemens Christus zelf, en, omdat ze God God liet zijn in haar, bracht ze die liefdevolle God naar de mens.
Als christenen zijn we geroepen, niet alleen om de noden te lenigen, maar om God bij de mensen te brengen. Daarin ligt het essentieel verschil.
Als we ‘God met ons’ laten zijn, kunnen we ook rustig doen wat in ons vermogen is, zonder te denken dat WIJ de wereld moeten redden en daardoor het risico te lopen ontmoedigd te zijn, of, erger nog, bij de pakken te blijven zitten. We weten dat wij moeten doen wat in onze mogelijkheid ligt, en dat God zal bijspringen.
En er gebeurt nog iets. Als we de Heilige Geest laten doen, dan zullen we minder onze eigen ideeën volgen, maar hoe langer hoe meer, onze woorden en daden naar anderen toe laten gebeuren, op een ‘ingeving’, een ‘plots idee’.
Zo zal je al gemerkt hebben dat je plots voelt dat je iemand wil opbellen of een bezoekje brengen om vast te stellen dat die bewuste persoon er op dat ogenblik echt aan toe was een luisterend oor en een glimlach te ontmoeten.
Laten we dan tijdens deze advent luisteren naar wat God ons vertelt. Laten we dragers zijn van het Licht van de wereld daar waar droefheid en duisternis heerst. Laten we voor anderen ‘God met ons ‘ zijn.

C. Gunzburg

Scroll naar boven